ECLI:NL:HR:2019:964
Datum: 18-06-2019
Onderwerp: Opzet
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht
Vindplaats: Extern
Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen i.s.m. een in art. 3.B Opiumwet gegeven verbod (hennepteelt). Opzettelijk gelegenheid verschaffen door een pand ter beschikking te stellen? HR herhaalt ECLI:NL:HR:2001:AD4372, i.h.b. dat niet alleen moet worden bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het verschaffen van gelegenheid a.b.i. art. 48.ahf en .2° Sr, maar ook dat verdachtes (voorwaardelijke) opzet was gericht op het desbetreffende misdrijf. Het hof heeft geen nadere bewijsoverweging over het voor medeplichtigheid vereiste opzet opgenomen en uit de b.m. kan niet z.m. worden afgeleid dat verdachte “opzettelijk gelegenheid heeft verschaft” tot het in de bewezenverklaring genoemde misdrijf. De bestreden uitspraak is niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarbij neemt de HR in aanmerking dat uit de b.m. naar voren komt dat verdachte in het korte tijdsverloop tussen de datum waarop hij op de hoogte is geraakt van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het door hem onderverhuurde pand en het tijdstip waarop die hennepkwekerij door de politie is aangetroffen, contact heeft opgenomen met degene aan wie hij dat pand onderverhuurde, en het Hof geen nadere vaststellingen heeft gedaan m.b.t. de strekking van dat contact. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 17/05550 en 17/05552P.