Hoge Raad 12 maart 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Rechtbank Den Haag 15 december 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2019:1804 Hoge Raad 19 november 2019

ECLI:NL:HR:2019:1804

Datum: 19-11-2019

Onderwerp: De aanmerkelijke kans

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Eendaadse samenloop van poging zware mishandeling en mishandeling in 2013 te Amsterdam door een ander met vuist in gezicht te slaan, art. 300 en 302 Sr. 1. Voorwaardelijk opzet op zware mishandeling? en 2. Noodweer, voldaan aan proportionaliteitseis? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2003:AE9049 m.b.t. voorwaardelijk opzet. ‘s Hofs oordeel dat het opzet van verdachte in voorwaardelijke vorm was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is niet z.m. begrijpelijk. Weliswaar heeft Hof vastgesteld dat verdachte aangever twee keer met (aanzienlijke) kracht met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen, waarover verdachte heeft gezegd dat hij aangever twee maal “boven de borst tegen het lichaam [heeft] gestompt”, maar uit vaststellingen van Hof blijkt niet dat het door verdachte uitgeoefende geweld zodanig was dat daaruit kan volgen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn gedragingen zwaar lichamelijk letsel bij aangever tot gevolg zouden hebben. HR neemt daarbij mede in aanmerking dat bewijsvoering niets inhoudt waaruit kan volgen dat verdachte - die blijkens b.m. 1 handelde als reactie op de klap die hij kreeg en waarvan hij schrok - ‘gericht’ in het gezicht van aangever heeft geslagen. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. proportionaliteitseis. Hof heeft geoordeeld dat sprake was van een ogenblikkelijke aanranding van eigen en andermans lijf, waartegen ‘enige verdediging’ door verdachte geboden was, maar heeft beroep op noodweer verworpen omdat - kort gezegd - het geven van twee vuistslagen door verdachte niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van die aanrandingen. Dat oordeel is, mede gelet op hetgeen is vooropgesteld, niet z.m. begrijpelijk. Daarbij neemt HR in aanmerking dat Hof heeft vastgesteld dat aangever eerst A bij zijn haren heeft gepakt en met zijn hoofd naar beneden heeft getrokken, en vervolgens verdachte in het gezicht heeft geslagen en hem zo een snee in zijn lip heeft toegebracht. Volgt vernietiging en terugwijzing.

Ga naar uitspraak