ECLI:NL:HR:2019:1795

Datum: 19-11-2019

Onderwerp: EU Richtlijn 2016/800/EU

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht, Jeugdrecht civiel, Jeugdrecht strafrecht

Vindplaats: Extern

Verkrachting (art.242 Sr) en (poging tot) een ander door bedreiging met smaadschrift dwingen iets te doen/dulden (art. 284 Sr). Afwijzing verzoek tot stellen van prejudiciële vragen aan HvJEU over betekenis van “daadwerkelijke deelname” aan politieverhoor a.b.i. art. 3.3.b Richtlijn 2013/48/EU. In cassatie kan worden opgekomen tegen beslissingen in de bestreden uitspraak van het Hof die blijk geven van het niet of onjuist toepassen van rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht, bijvoorbeeld waar het gaat om een beslissing op een door de verdediging (mede) o.b.v. het Unierecht gevoerd verweer dat verband houdt met de beantwoording van een van de vragen van art. 348 en 350 Sv. In verbinding daarmee kan aan HR tevens het verzoek worden gedaan tot stellen van prejudiciële vraag aan HvJEU m.b.t. uitleg van de betreffende bepaling of bepalingen van Unierecht.In cassatie kan echter niet met succes worden opgekomen tegen (het achterwege blijven van) een beslissing van het Hof op een verzoek om gebruik te maken van zijn op art. 267 VWEU berustende bevoegdheid tot stellen van prejudiciële vraag aan HvJEU. Zo’n beslissing is ook geen beslissing a.b.i. art. 328 Sv, nu dat artikel is toegesneden op rechterlijke beslissingen die moeten worden genomen o.g.v. bepalingen van Titel VI van boek II Sv. Dit brengt met zich dat het middel, dat zich uitsluitend richt op de beslissing die het Hof heeft genomen op verzoek tot stellen van prejudiciële vragen omtrent Richtlijn 2013/48/EU, tevergeefs is voorgesteld. Het aan HR gedane verzoek tot stellen van prejudiciële vragen aan HvJEU wijst HR om dezelfde reden af. Ten overvloede merkt HR op dat i.c. geen grond voor twijfel bestaat over uitleg van “daadwerkelijk deelnemen” aan het verhoor door de advocaat a.b.i. art. 3.3.b. Richtlijn 2013/48/EU. Daaronder dient in elk geval te worden verstaan het hebben van de gelegenheid tot het stellen van vragen, het vragen van verduidelijking en het afleggen van verklaringen, overeenkomstig de procedures in het nationale recht. Mede gelet op art. 7 Richtlijn 2012/13/EU kan de advocaat aan art. 3.3.b. Richtlijn 2013/48/EU niet het recht ontlenen om voorafgaand en/of tijdens politieverhoor zonder enige beperking kennis te nemen van alle (proces) stukken of toegang verkrijgen tot inbeslaggenomen voorwerpen. Volgt verwerping.

Ga naar uitspraak