Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:572 Hoge Raad 21 april 2020

ECLI:NL:HR:2020:572

Datum: 21-04-2020

Onderwerp: Geweld als bedoeld in art. 141 Sr

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Omkopingsaffaire bij BV, waarbij door toedoen van medeverdachte A en verdachte bij BV netwerk van personen ontstaat die ‘kickbacks’ betalen voor hun aanstelling en deze ook ontvangen als ze andere personen aandragen. Passieve niet-ambtelijke omkoping, meermalen gepleegd (art. 328ter.1 Sr) en gewoontewitwassen (art. 420ter jo. 420bis.1.b Sr). 1. Toelaatbare beperking cassatieberoep? 2. Uitleg bestanddeel ‘lasthebber’ a.b.i. art. 328ter Sr. 3. Zijn in bewezenverklaring van gewoontewitwassen genoemde geldbedragen afkomstig uit niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift?Ad 1. Volgens daarvan opgemaakte akte is beroep o.m. niet gericht tegen ontslag van alle rechtsvervolging onder 13 gegeven, v.zv. het betrekking heeft op voorhanden hebben en/of verwerven. Aan deze beperking moet echter worden voorbijgegaan. Reden daarvoor is uiteengezet in ECLI:NL:HR:2013:CA1610 (mogelijkheden om cassatieberoep te beperken).Ad 2. Opvatting dat voor uitleg van begrip ‘lasthebber’ in art. 328ter Sr uitsluitend art. 7:414 tot en met 7:424 Burgerlijk Wetboek bepalend zijn, is onjuist gelet op wetsgeschiedenis bij art. 328ter Sr, waaruit kan worden afgeleid dat wetgever ruime uitleg van dit begrip heeft beoogd. Volgens bewijsvoering heeft hof vastgesteld dat A door BV i.h.k.v. overeenkomst tot opdracht is aangesteld als directieadviseur en dat hij als externe medewerker werkzaam was op afdeling Restructuring & Recovery van BV. Gelet hierop getuigt ‘s hofs oordeel dat A in zijn relatie tot BV als lasthebber in de zin van art. 328ter Sr kan worden beschouwd, niet van onjuiste rechtsopvatting. Het is evenmin onbegrijpelijk.Ad 3. Voorwerpen kunnen in beginsel slechts worden aangemerkt als ‘afkomstig (...) uit enig misdrijf’ in de zin van art. 420bis en 420ter Sr indien zij afkomstig zijn uit misdrijf gepleegd voorafgaand aan in art. 420bis Sr genoemde delictsgedragingen. Voorwerpen ‘met behulp waarvan’ misdrijf is begaan, zijn bovendien niet reeds daardoor ‘afkomstig’ uit enig misdrijf. Hof heeft vastgesteld dat verdachte ‘bemiddelingsfees’ heeft ontvangen van personen die bij BV waren aangebracht en dat hij i.v.m. die ‘bemiddelingsfees’ ook zelf betalingen heeft gedaan. Daarnaast heeft hof vastgesteld dat bij deze betalingen gebruik is gemaakt van facturen met daarin valse omschrijvingen, waarbij die facturen zijn opgemaakt “ten behoeve van verzwegen omkoping en bijbehorende betaalstroom en zijn bedoeld om deze betalingen een titel te verschaffen”. Bewezenverklaring onder 13 houdt daarbij in dat verdachte totaalbedrag van circa € 1.649.089,70 heeft ontvangen van B, C, D, E, F, G en H en dat hij vervolgens van die circa € 1.649.089,70 diverse gepreciseerde bedragen heeft betaald aan D, G, H, I en A, en dat bij ontvangst van geldbedragen en betaling daarvan telkens facturen zijn gebruikt. Hof heeft geoordeeld dat dit totaalbedrag “met behulp van medeplegen van niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift” is verkregen. V.zv. hof met dit oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat in bewezenverklaring genoemde geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn, (mede) omdat deze zijn verkregen uit medeplegen van niet-ambtelijke omkoping, is dat oordeel niet z.m. begrijpelijk. Verdachte is immers vrijgesproken van onder 9 tenlastegelegde, dat ziet op passieve niet-ambtelijke omkoping van verdachte door B, C, E, F, G en H. Uit ‘s hofs motivering blijkt ook niet dat in bewezenverklaring genoemde geldbedragen afkomstig zijn van (medeplegen van) niet-ambtelijke omkoping door verdachte of anderen dan verdachte op andere wijze dan tlgd. V.zv. hof tot uitdrukking heeft willen brengen dat geldbedragen (mede) afkomstig waren van plegen van valsheid in geschrift, geldt het volgende. Hof heeft kennelijk geoordeeld dat in bewezenverklaring vermelde bedragen (mede) uit valsheid in geschrift ‘afkomstig’ waren omdat ontvangst en betaling door verdachte van in bewezenverklaring genoemde bedragen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van valse facturen. Dat oordeel getuigt echter, gelet op wat hiervoor is vooropgesteld, van onjuiste rechtsopvatting.Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 18/03558, 18/04341, 18/04342 P, 18/04344, 18/04345 P, 18/04967, 18/04968, 18/04971 P, 18/04974 en 18/04972.

Ga naar uitspraak