Hoge Raad 1 december 2023 Hoge Raad 1 december 2023 College van Beroep voor het bedrijfsleven 19 september 2023 Rechtbank Gelderland 14 juni 2023 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 7 juni 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2008:BD7817 Hoge Raad 21 oktober 2008

ECLI:NL:HR:2008:BD7817

Datum: 21-10-2008

Onderwerp: Verschoningsrecht

Rechtsgebiedenregister: Gezondheidsrecht

Vindplaats: Extern

Verschoningsrecht arts. Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht van o.m. de arts is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook t.a.v. datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. De vraag of zich dergelijke uitzonderlijke omstandigheden voordoen, laat zich niet in het algemeen beantwoorden. Bij de beantwoording zal in een geval als i.c. moeten worden gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit waarvan de arts wordt verdacht, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt i.v.m. het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënten worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken. De enkele omstandigheid dat een verschoningsgerechtigde als verdachte wordt aangemerkt, is niet toereikend om zijn verschoningsrecht te doorbreken (vgl. o.m. HR LJN BC1370). Het oordeel van de Rb dat i.c. sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden is onjuist noch onbegrijpelijk. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. In de overwegingen van de Rb ligt besloten dat zij bij haar afweging groot gewicht heeft gehecht aan de veronderstelde toestemming van de patiënte, welke omstandigheid impliceert dat het beroep op het verschoningsrecht niet kan dienen tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënte en dat door het afwijzen van het beroep op het verschoningsrecht haar belangen hier niet kunnen worden geschaad. De Rb heeft voorts kennelijk de vraag onder ogen gezien of i.c. het algemene belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van anderen en het algemene belang dat patiënten zich vrijelijk tot een arts kunnen wenden zich verzetten tegen onthulling van de desbetreffende gegevens en is daarbij tot een ontkennende beantwoording gekomen. Daarbij heeft zij betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat patiënten in het algemeen erop moeten kunnen vertrouwen dat bij een ernstig vermoeden van verwijtbaar ondeskundig handelen van de arts de gegevens die - veelal verplicht – m.b.t. de medische behandeling in het medisch dossier zijn vastgelegd, voor onderzoek door, zoals hier, de justitiële autoriteiten, beschikbaar zijn.

Ga naar uitspraak