Hoge Raad 12 maart 2024 Rechtbank Oost-Brabant 20 februari 2024 Rechtbank Midden-Nederland 13 februari 2024 Hoge Raad 13 februari 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:1092 Hoge Raad 23 juni 2020

ECLI:NL:HR:2020:1092

Datum: 23-06-2020

Uitspraak naam: Anne Faber

Onderwerp: Vormverzuimen

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Gekwalificeerde doodslag (art. 288 Sr), vrijheidsberoving (art. 282 Sr) en verkrachting (art. 242 Sr) jonge vrouw in 2017 in Soest en mishandeling beveiligingsmedewerker, meermalen gepleegd (art. 300 Sr). 1. Heeft hof juiste rechtsgevolgen verbonden aan onrechtmatig optreden politie bij arrestatie verdachte? Art. 359a Sv i.g.v. schending van art. 29.2 Sv en art. 3 EVRM. 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr.
Ad 1. Hof heeft, mede n.a.v. verweer dat strekt tot strafvermindering, vastgesteld dat aan verdachte tijdens transport volgend op zijn arrestatie, pijn en letsel aan schouder (avulsiefractuur), dat verdachte werd bedreigd met inzet van diensthond en dat hem niet in art. 29.2 Sv bedoelde cautie werd gegeven voordat hij werd ondervraagd. Hof heeft vastgesteld dat daarmee sprake was van vernederende en onmenselijke behandeling van verdachte ex art. 3 EVRM en van schending van art. 29.2 Sv. Hof heeft verder geoordeeld dat dit onherstelbaar vormverzuim oplevert en dat bij beantwoording van vraag of aan dit verzuim enig rechtsgevolg moet worden verbonden - en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt - rekening moet worden gehouden met in art. 359a.2 Sv genoemde factoren. Vervolgens heeft hof geoordeeld dat het diende te volstaan met constatering dat er sprake is van vormverzuim. Daaraan heeft hof ten grondslag gelegd dat gevolgen van verzuim (hoe ernstig ook) niet hebben geleid tot schending van recht van verdachte op eerlijk proces a.b.i. art. 6 EVRM en dat verdachte niet daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. In ‘s hofs beslissing hof ligt rechtsopvatting besloten dat vormverzuim bestaande uit o.m. –(ernstige) schending van art. 3 EVRM door toepassing van disproportioneel geweld van opsporingsambtenaren tegen verdachte met zodanig letsel tot gevolg dat sprake is van vernederende en onmenselijke behandeling van verdachte, uitsluitend kan leiden tot rechtsgevolg strafvermindering als dit verzuim daarnaast ook meebrengt dat art. 6 EVRM is geschonden, althans dat verdachte in zijn verdediging is geschaad. Die opvatting is onjuist. Strafvermindering als mogelijk rechtsgevolg van voldoende ernstige verzuimen a.b.i. art. 359a Sv is immers niet beperkt tot uitsluitend die gevallen waarin deze verzuimen hebben geleid tot benadeling van verdachte in zijn strafzaak: ook ander voldoende ernstig nadeel van verdachte kan grond bieden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. O.b.v. aard van zaak en opgelegde straf en van belang van nabestaanden en samenleving dat aan zaak een einde komt, doet HR zaak zelf af. Gelet op ernst van door hof vastgestelde verzuimen, i.h.b. aan verdachte rond zijn arrestatie toegebracht letsel, zal HR opgelegde straf (onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 28 jaren en TBS met dwangverpleging) verminderen door die gevangenisstraf met 4 maanden te bekorten.
Ad 2. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichtingen opgelegd om aan Staat ten behoeve in arrest genoemde slachtoffers in arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest telkens genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ‘s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Gerlof Meijer

senior rechter Rechtbank Overijssel auteur, docent en theatermaker