Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:1085 Hoge Raad 23 juni 2020

ECLI:NL:HR:2020:1085

Datum: 23-06-2020

Onderwerp: Terbeschikkingstelling

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Oplegging TBS t.z.v. (poging tot) uitlokken ontucht door zich op sociale media voor te doen als minderjarig meisje en minderjarige jongens te bewegen ontuchtige handelingen met zichzelf te plegen (art. 248a Sr) en grooming (art. 248e Sr) 1. Verleidingsfeiten aan te merken als ‘geweldsmisdrijven’? Is sprake van misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor onaantastbaarheid van lichaam van een of meer personen a.b.i. art. 38e.1 Sr en art. 359.7 Sv? 2. Grooming aan te merken als ‘geweldsmisdrijf’? 3. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. Uit wetsgeschiedenis bij art. 248 (oud) Sr blijkt dat wetgever met vervallen van woorden “met hem” in art. 248a.1 (oud) Sr heeft beoogd uitdrukkelijk ook strafbaar te stellen kind van nog geen 18 jaren door in dat artikellid genoemde middelen opzettelijk te bewegen tot ontuchtige handelingen op afstand van en zonder lijfelijk contact met dader, dus met zichzelf of met een derde, bijvoorbeeld via internet. Ingeval aan verdachte TBS met verpleging van overheidswege is opgelegd, dient rechter (bij voorkeur in bewoordingen van art. 359.7 Sv) in zijn motivering van maatregel tot uitdrukking te brengen dat deze wel of niet is opgelegd t.z.v. ‘geweldsmisdrijf’ (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BY8434). Hof heeft geoordeeld dat onder 1 en 2 bewezenverklaarde misdrijven (poging tot uitlokken ontucht en uitlokken ontucht) kunnen worden gekwalificeerd als ‘geweldsmisdrijven’, dus als misdrijven die waren gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor onaantastbaarheid van lichaam van een of meer personen. Dat oordeel getuigt in het licht van wetsgeschiedenis bij art. 38e Sr, 248a.1 (oud) Sr en 359.7 Sv niet van onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. HR neemt daarbij mede in aanmerking dat aan die wetsgeschiedenis niet valt te ontlenen dat wetgever heeft beoogd misdrijf van art. 248a (oud) Sr slechts dan als ‘geweldsmisdrijf’ aan te merken, indien ontuchtige handelingen in fysieke nabijheid van dader hebben plaatsgevonden en sprake is geweest van lijfelijk contact.Ad 2. HR ambtshalve: Op in CAG vermelde grond heeft hof maatregel van TBS ten onrechte mede t.z.v. onder 3 bewezenverklaarde (grooming) opgelegd. Nu maatregel, v.zv. zij is opgelegd t.z.v. onder 1 en 2 bewezenverklaarde, door deze vergissing van hof echter niet kan worden aangetast, heeft verdachte onvoldoende belang bij ambtshalve vernietiging van ‘s hofs uitspraak op dit punt. Ad 3. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichting opgelegd om aan Staat t.b.v. in arrest genoemd slachtoffer in arrest vermeld bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ‘s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.

Ga naar uitspraak