Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2015:1340 Hoge Raad 26 mei 2015

ECLI:NL:HR:2015:1340

Datum: 26-05-2015

Onderwerp: Pleidooi en laatste woord

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

1. Beperking voeren woord tot verdediging. Art. 311, lid 2, Sv. 2. Herhalen inhoud pleitnota eerste aanleg en het op voorhand toesturen van de pleitnota in hoger beroep. Ad 1. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR 23 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9251, inhoudende dat de raadsman van de verdachte die overeenkomstig art. 311, tweede lid, Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv het woord voert, in beginsel het recht heeft daarbij aan te voeren wat hem in het belang van de verdediging dienstig voorkomt. Deze regel is van zo grote betekenis dat niet-nakoming daarvan in het algemeen leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting. Anders dan in het middel wordt betoogd, betekent dit niet dat de raadsman het recht heeft gedurende onbeperkte tijd het woord ter verdediging te voeren. Voor zover aan het middel ten grondslag ligt de opvatting dat het beperken van de voor het houden van pleidooi beschikbare tijd in strijd is met het "recht op het voeren van pleidooi, zoals geregeld in art. 311 Sv", onderscheidenlijk de opvatting dat zo een beperking steeds in strijd is met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6, derde lid onder c, EVRM, faalt het middel omdat deze opvattingen - in hun algemeenheid - onjuist zijn. Een begrenzing van de voor het houden van pleidooi beschikbare tijd brengt immers niet zonder meer mee dat de raadsman de hem krachtens art. 311, tweede lid, Sv en art. 6, derde lid onder c, EVRM toekomende verdedigingsrechten niet voldoende heeft kunnen uitoefenen. I.c. heeft het Hof geoordeeld dat de raadslieden redelijkerwijze alle ruimte hebben gehad om al hetgeen naar voren te brengen dat zij meenden ter verdediging van de belangen van verdachte naar voren te moeten brengen en dat de verdachte aldus door de beperking van de spreektijd voor pleidooi niet in zijn belangen is geschaad. Door aldus te oordelen heeft het Hof het recht van de verdediging op het houden van pleidooi niet geschonden. Daarbij heeft de HR in het bijzonder in aanmerking genomen dat volgens de vaststellingen van het Hof de verdediging op de verschillende terechtzittingen in hoger beroep ampel het woord heeft gevoerd over inhoudelijke en procedurele aangelegenheden alsmede dat de beperking van de spreektijd tevoren aan de verdediging is kenbaar gemaakt. Ad 2. Naar aanleiding van 's Hofs overwegingen met betrekking tot het herhalen van de inhoud van de pleitnota in eerste aanleg en het op voorhand toesturen van de pleitnota in hoger beroep, merkt de Hoge Raad op dat uitgangspunt in strafzaken is dat de rechter dient te beraadslagen en te beslissen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Dat brengt mee dat verweren en uitdrukkelijk onderbouwde standpunten ter terechtzitting dienen te worden voorgedragen. Geen rechtsregel verplicht de rechter dan ook te beslissen op verweren of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die aldaar niet uitdrukkelijk zijn voorgedragen. Dat neemt niet weg dat de verdediging het initiatief kan nemen om het voordragen van verweren en onderbouwde standpunten ter terechtzitting te bekorten door middel van een duidelijke verwijzing naar de inhoud van de stukken van het geding, zoals de pleitnota die in eerste aanleg is voorgedragen, de pleitnota die door een raadsman van een tegelijkertijd terechtstaande medeverdachte is voorgedragen (en ook in het dossier van de verdachte is gevoegd) alsook een pleitnota die op voorhand aan de rechter en de andere procespartijen is toegezonden. Voorop dient evenwel te staan dat ter terechtzitting met voldoende duidelijkheid wordt aangegeven welke verweren worden gevoerd en welke onderbouwde standpunten worden ingenomen. (Vgl. HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6159, NJ 2011/356 met betrekking tot de schriftelijke voorbereiding in een ontnemingszaak.) Het is de rechter die daarop dient toe te zien en die daarom zal moeten instemmen met vorenbedoelde bekorting van het pleidooi, waarvan moet blijken uit het proces-verbaal van de terechtzitting. Overige middelen: 81.1 RO.

Ga naar uitspraak