Hoge Raad 12 maart 2024 Rechtbank Oost-Brabant 20 februari 2024 Rechtbank Midden-Nederland 13 februari 2024 Hoge Raad 13 februari 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2018:2194 Hoge Raad 27 november 2018

ECLI:NL:HR:2018:2194

Datum: 27-11-2018

Onderwerp: Verkrachting/zeden

Overige onderwerpen: Verkrachting echtgenoot geen verzet, Zeden

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl

Verkrachting door echtgenoot in eigen slaapkamer, terwijl verdachte toegang woning was ontzegd en aangeefster zich niet heeft verzet tegen seksuele handelingen teneinde verdachte gunstig te stemmen en erger te voorkomen. Uitleg bestanddeel ‘dwingt’ a.b.i. art. 242 Sr. Heeft verdachte bewust aanmerkelijke kans aanvaard dat seksuele handelingen tegen wil aangeefster plaatsvonden? Blijkens bewijsvoering heeft Hof vastgesteld dat verdachte 's nachts, nadat hij zich enkele uren had schuilgehouden in andere kamer, plotseling slaapkamer van aangeefster heeft betreden, terwijl aan hem toegang tot die woning was ontzegd. Verdachte heeft aangeefster gewekt en op dat moment stuk ducttape afgescheurd, waarna hij haar telefoon heeft verstopt om te voorkomen dat zij politie zou bellen en hij haar heeft belet slaapkamer te verlaten. Tijdens zijn aanwezigheid in slaapkamer was zijn gedrag onvoorspelbaar, had hij stemmingswisselingen en waren zijn uitlatingen zorgwekkend en moeilijk te peilen. Daardoor kwam hij als gevaarlijk en bedreigend op aangeefster over en wekte hij angst bij haar. Zij heeft op hem ingepraat en vervolgens seks met hem gehad. Tijdens seksuele handelingen heeft verdachte polsen van aangeefster vastgegrepen op het moment dat zij diens hand probeerde weg te duwen en heeft hij haar hoofd naar zijn penis geduwd. Aan deze f&o heeft Hof gevolgtrekking verbonden dat aangeefster zich door bewezenverklaarde gedragingen en handelingen van verdachte gedwongen heeft gevoeld tot ondergaan en verrichten van seksuele handelingen, teneinde hem gunstig te stemmen en zo erger te voorkomen. De term "dwingt" in art. 242 Sr dient aldus te worden verstaan dat daaraan slechts is voldaan indien (voorwaardelijk) opzet van verdachte mede omvat dat hij iemand handelingen die bestaan of mede bestaan uit seksueel binnendringen, doet ondergaan tegen zijn of haar wil. Hof heeft, gelet op zijn overweging dat verdachte bewust aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat seksuele handelingen tegen wil van aangeefster plaatsvonden, geoordeeld dat verdachte met zodanig opzet heeft gehandeld. Daarin ligt besloten dat Hof met zijn overweging dat verdachte heeft "kunnen en moeten begrijpen" dat hij een zodanig bedreigende situatie heeft gecreëerd dat aangeefster zich gedwongen voelde seksuele handelingen te verrichten en te ondergaan, niet tot uitdrukking heeft gebracht dat dit "kunnen en moeten begrijpen" reeds voldoende is voor bewijs van opzet, maar slechts - zij het in minder gelukkig gekozen bewoordingen - heeft gereageerd op namens verdachte gevoerd verweer. ‘s Hofs oordeel dat verdachte bewust aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bewezenverklaarde seksuele handelingen tegen wil van aangeefster hebben plaatsgevonden, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk gelet op hetgeen Hof blijkens zijn bewijsvoering heeft vastgesteld, waaronder omstandigheid dat verdachte aangeefster opzettelijk heeft gebracht in bedreigende situatie waaraan zij zich niet kon onttrekken en waarin seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Aan begrijpelijkheid van dat oordeel doet niet af dat aangeefster zich niet tegen al de bewezenverklaarde gedragingen en handelingen van verdachte heeft verzet. Volgt verwerping. CAG: anders.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Rob ter Haar

plaatsvervangend rechter Rechtbank Overijssel docent Universiteit Utrecht