Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2009:BI7099 Hoge Raad 27 oktober 2009

ECLI:NL:HR:2009:BI7099

Datum: 27-10-2009

Onderwerp: Mensenhandel

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

OM-cassatie. Mensenhandel. Art. 273a (oud) Sr. 1. Misbruik. 2. Uitbuiting. Ad 1. De totstandkomingsgeschiedenis en rechtspraak (m.n. HR LJN AD5235) m.b.t. art. 250a (oud) Sr (welk artikel is geïncorporeerd in art. 273a (oud) Sr) en art. 250ter (oud) Sr hebben niet hun belang verloren. Ook onder art. 273a (oud) Sr geldt daarom dat voor het bewijs van door “misbruik” handelen toereikend is dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet t.a.v. die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het s.o. als bedoeld in die bepaling. Opmerking verdient dat naast dit opzetvereiste een ander, zwaarder opzetvereiste geldt t.a.v. de uitbuiting, nl. in de vorm van oogmerk van uitbuiting, waarvoor is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit (vgl. HR NJ 1998, 610). Door aan het bewijs van het 1e opzetvereiste de voorwaarde te verbinden dat “doelbewust misbruik” is gemaakt van de kwetsbare positie van het s.o. heeft het Hof een te strenge eis gesteld en derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Dat geldt evenzeer vzv. het Hof voor het bewijs van het misbruik een verdergaand initiatief en actief handelen van verdachte heeft vereist dan tot uitdrukking komt in de in de wet gebezigde termen “werft, vervoert, overbrengt, huisvest op opneemt”. I.h.b. is niet een zelfstandig vereiste dat het initiatief van verdachte is uitgegaan en evenmin dat het s.o. door verdachte in een uitbuitingssituatie – d.w.z. een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep – is gebracht. Voorts behoeft de omstandigheid dat verschillende s.o.’s tevoren reeds op 1 of meerdere plaatsen hadden gewerkt geen aanwijzing te zijn voor vrijwilligheid en het ontbreken van een uitbuitingssituatie (vgl. HR LJN AB9475). De daarop betrekking hebbende klachten zijn terecht voorgesteld. Ad 2. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' i.d.z.v. art. 273a (oud) Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt in een geval als i.c. o.m. betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de NL samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Voor de vervulling van de delictsomschrijving is het bovendien niet nodig dat het s.o. daadwerkelijk wordt uitgebuit. In het licht van 's Hofs niet onbegrijpelijke vaststelling dat de s.o.’s zich in een kwetsbare positie bevonden omdat zij illegaal in NL verbleven (vgl. HR LJN ZD1788) en zij zich aldus in een uitbuitingssituatie bevonden, is ’s Hofs kennelijke oordeel dat van (het oogmerk van) uitbuiting i.d.z.v. art. 273a (oud) Sr geen sprake was, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, gelet op ’s Hofs vaststellingen.

Ga naar uitspraak