ECLI:NL:HR:2020:79

Datum: 28-01-2020

Onderwerp: Aanhoudingsverzoeken / aanwezigheidsrecht

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne, art. 2.B Opiumwet. Aanhoudingsverzoek gemachtigde raadsman, op de grond dat hij niet weet waar verdachte is. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1934 m.b.t. aanhoudingsverzoeken wegens verhindering van verdachte of zijn raadsman bij de behandeling van de zaak ttz. aanwezig te zijn en uit ECLI:NL:HR:2019:1142 m.b.t. beoordeling van een aanhoudingsverzoek in een situatie die hierdoor wordt gekenmerkt dat raadsman op de tz. aangeeft dat hij niet weet waarom verdachte niet is verschenen en dat hij het mogelijk acht dat verdachte geen weet heeft van de zitting en om die reden een aanhoudingsverzoek doet. I.c. heeft het Hof met de overweging dat het verzoek door raadsman “niet deugdelijk” is onderbouwd, kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ten grondslag gelegde omstandigheid dat verdachte mogelijk geen weet heeft van de zitting, niet aannemelijk is. Dat oordeel is niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat blijkens het verhandelde ttz. de oproeping in h.b. niet aan de verdachte i.p. is uitgereikt, terwijl het Hof niet heeft vastgesteld dat de verdachte anderszins op de hoogte is geraakt van de datum van de zitting. Het Hof had, bij die stand van zaken, de afweging moeten maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ttz. betrokken belangen. Het Hof heeft daarvan geen blijk gegeven. De enkele omstandigheid dat volgens het Hof in de periode tussen de zitting van 17 februari 2016 en die van 20 februari 2018 “geen (inhoudelijke) nieuwe stukken aan het dossier zijn toegevoegd, die een ander en/of nieuw licht werpen op hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd” kan een dergelijke afweging niet vervangen. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.

Ga naar uitspraak