Hoge Raad 12 maart 2024 Rechtbank Oost-Brabant 20 februari 2024 Rechtbank Midden-Nederland 13 februari 2024 Hoge Raad 13 februari 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2006:AU8087 Hoge Raad 28 maart 2006

ECLI:NL:HR:2006:AU8087

Datum: 28-03-2006

Onderwerp: Culpa in causa

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: LegalFlix


Noodweer(exces) en culpa in causa. Indien verdachte een beroep doet op noodweer(exces), moet de rechter onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Blijkens art. 41 Sr: a) wat betreft noodweer: dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding - waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding; b) wat betreft de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging (noodweerexces): dat die overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een aanranding als vorenbedoeld. Gedragingen van verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer kunnen onder omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) door verdachte. Dat is bijv. het geval indien verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte - terwijl hij en zijn collega’s onderweg waren naar X voor het treffen van een regeling van de niet-betaalde taxirit - meermalen was gewaarschuwd dat X gewelddadig zou kunnen worden, waaruit het hof heeft afgeleid dat verdachte zich “willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten was”. Die omstandigheid sluit, anders dan het hof heeft geoordeeld, op zichzelf niet uit dat - in aanmerking genomen de blijkens de gebezigde bewijsmiddelen door het hof vastgestelde (ernstige) agressie van X toen verdachte en zijn collega’s ter plaatse waren gekomen – t.a.v. de ten laste van verdachte bewezenverklaarde gedragingen sprake was van noodzakelijke verdediging in de zin van art. 41 Sr. Hetgeen het hof heeft overwogen is evenmin voldoende om te kunnen aannemen dat hier sprake is van zodanige “eigen schuld” dat dit aan aanvaarding van het beroep op noodweer(exces) in de weg staat. Wat betreft ’s hofs oordeel dat verdachte en diens medeverdachten alsnog weg hadden kunnen en dienen te gaan op het moment dat A verdachte te hulp schoot en de koevoet van X afpakte, mede op grond waarvan, naar het hof heeft geoordeeld, “er geen sprake is van een noodzakelijke verdediging”, verdient nog opmerking dat die wat betreft dat tijdstip vastgestelde omstandigheid niet uitsluit dat, zoals is aangevoerd en steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen, (voordien) sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was (HR NJ 1993, 691).

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Gerlof Meijer

senior rechter Rechtbank Overijssel auteur, docent en theatermaker