ECLI:NL:HR:2019:123

Datum: 29-01-2019

Onderwerp: Formeel-rechtelijke verweren

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Mishandeling (ex-)echtgenote, art. 304.1 Sr. Ondervragingsrecht getuige, art. 6.3.d. EVRM. Aangeefster heeft bij verhoor door Rh-C beroep gedaan op verschoningsrecht, terwijl Hof haar bij politie afgelegde verklaring voor bewijs heeft gebruikt. Hof heeft kennelijk geoordeeld dat behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging heeft ontbroken (vgl. ECLI:NL:HR:2017:1017). 1. Vindt betrokkenheid verdachte in voldoende mate steun in andere b.m.? 2. Behoeft jurisprudentie HR in het licht van rechtspraak EHRM bijstelling? Compensatie bij gebruik van getuigenverklaring van “significant weight”? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:1016 m.b.t. de vraag wanneer de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een niet door de verdediging ondervraagde getuige. Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat de verklaring van aangeefster bruikbaar is voor het bewijs, nu betrokkenheid van verdachte niet in beslissende mate op die verklaring is gebaseerd maar in voldoende mate steun vindt in andere b.m. en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van verklaring van aangeefster die door verdachte zijn betwist. Gelet op wat is vooropgesteld en in het licht van inhoud van gebezigde b.m. (verklaring andere getuige) geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en, in het licht van wat namens verdachte is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Ad 2. In ECLI:NL:HR:2017:1016 heeft HR, mede onder verwijzing naar ECLI:CE:ECHR:2015:1215JUD000915410 (Schatschaschwili/Duitsland), geoordeeld dat rechter, in het geval dat bewezenverklaring naar zijn oordeel "in beslissende mate" op een door getuige afgelegde verklaring wordt gebaseerd terwijl een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om die getuige te ondervragen heeft ontbroken, ervan blijk dient te geven te hebben onderzocht of het ontbreken van die mogelijkheid in voldoende mate is gecompenseerd. Rechtspraak EHRM noopt niet tot vergelijkbare, specifieke motiveringsverplichting m.b.t. de genoemde compensatie in het geval dat verklaring van getuige niet "beslissend" is voor bewezenverklaring, maar daaraan wel "significant weight" toekomt. Het is primair aan nationale rechter om te beoordelen of een door getuige afgelegde verklaring voor bewezenverklaring "the sole or decisive basis" is. Uit rechtspraak EHRM komt bovendien naar voren dat bij toetsing aan art. 6 EVRM door EHRM van gebruik door nationale rechter van verklaring van getuige voor bewijs niet uitsluitend betekenis toekomt aan vraag of en in hoeverre die verklaring van getuige steun vindt in andere b.m., maar ook aan (compenserende) waarborgen voor deugdelijkheid van bewijsbeslissing die in nationale wettelijke regeling t.z.v. strafrechtelijk bewijsrecht besloten liggen. Het gaat er immers om dat procedure in haar geheel voldoet aan door art. 6 EVRM gewaarborgd recht op eerlijk proces (vgl. ECLI:NL:HR:2017:1015). Daarbij komt mede betekenis toe aan (i) wettelijke bewijsregels, waaronder die inzake bewijsminima en bewijsmotivering en (ii) wettelijke en jurisprudentiële motiveringsregels m.b.t. beoordeling en beslissing van verweren die bewijsvraag raken, waaronder begrepen bewijswaardering. De naleving van die voorschriften door rechter kan in cassatie worden getoetst, met dien verstande dat reikwijdte van die toetsing mede afhankelijk is van het verloop van de procedure, waaronder in het concrete geval door verdediging gedane - gemotiveerde - verzoeken tot het horen van getuigen en gevoerde verweren. Volgt verwerping.

Ga naar uitspraak