ECLI:NL:HR:2015:2868
Datum: 29-09-2015
Onderwerp: Gemachtigd raadsman
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht
Vindplaats: Extern
Afwijzing aanhoudingsverzoek. Art. 28 en 41 Sv, art. 6.3 onder b en c EVRM. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2011:BT6406, NJ 2012/29. ’s Hofs in de motivering van de beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek tot uitdrukking gebrachte oordeel dat de rm ondanks zijn mededeling dat hij de verdediging heeft neergelegd totdat de vergoeding van de door hem te verlenen rechtsbijstand met de Raad voor Rechtsbijstand geregeld is, nog wel als toegevoegde rm van de verdachte heeft te gelden en dat de verdachte bij de behandeling van de zaak t.tz. op zichzelf nog steeds aanspraak kon maken op rechtsbijstand door deze rm geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 41 Sv en is niet onbegrijpelijk. V.zv. het Hof in zijn overwegingen als zijn oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat het gaat om het recht op rechtsbijstand van de verdachte en niet tevens om de feitelijk aan de verdachte verleende rechtsbijstand is dat oordeel evenwel onjuist. I.c. is sprake van ernstige misdrijven waarvoor in e.a. door de Rb een gevangenisstraf van 9 jaren en de maatregel TBS was opgelegd. Gelet op de juridische merites van de zaak en hetgeen er voor de verdachte op het spel stond, lijdt het geen twijfel dat met rechtsbijstand ter terechtzitting een wezenlijk belang was gemoeid. Uit het p-v van de tz. in h.b. blijkt dat de strafzaak tegen de verdachte behandeld is zonder dat de verdachte het hem toekomende recht op rechtsbijstand feitelijk heeft kunnen uitoefenen. Daarom klaagt het middel terecht dat in de gegeven omst. door afwijzing van het verzoek tot aanhouding door het Hof art. 6.3 onder b en c EVRM is geschonden.