Hoge Raad 12 maart 2024 Rechtbank Oost-Brabant 20 februari 2024 Rechtbank Midden-Nederland 13 februari 2024 Hoge Raad 13 februari 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2012:BV1800 Hoge Raad 3 juli 2012

ECLI:NL:HR:2012:BV1800

Datum: 03-07-2012

Onderwerp: Bewijsuitsluiting

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

OM-cassatie. Art. 359a Sv. Bewijsuitsluiting van Automatic Number Plate Recognition (ANPR)-gegevens. De HR herhaalt de relevante overwegingen uit HR LJN BH8889, LJN AM2533 en LJN BM6673. ’s Hofs oordeel dat de onrechtmatig verkregen ANPR-gegevens van het bewijs moeten worden uitgesloten (mede) gelet op de omstandigheid dat nadeel voor de verdachte is ontstaan aangezien die gegevens aanleiding zijn geweest voor het aanwenden van verdergaande opsporingsbevoegdheden waardoor belastend bewijsmateriaal is verkregen, geeft, in aanmerking genomen dat niet zonder meer gesteld kan worden dat de verdachte is tekortgedaan wat betreft zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak en met de ontdekking van een strafbaar feit ook geen rechtens te respecteren belang van de verdachte is geschonden, blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip nadeel a.b.i. art. 359a.2 Sv. ’s Hofs oordeel dat door de onderhavige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden is niet toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een schending van het door art. 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de art. 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces, terwijl het Hof omtrent de ernst van de inbreuk op dit recht van de verdachte niets heeft vastgesteld, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat het Hof zijn oordeel dat art. 8.6 en art. 3.1 en 3.1.2 Wet politiegegevens (Wpg) zijn geschonden mede grondt op de inhoud van parlementaire stukken die dateren uit 2010, terwijl de tenlastegelegde feiten dateren van 2008 en 2009, en ten tijde van het verwerken van de ANPR-gegevens in de onderhavige zaak hooguit gezegd kon worden dat die kamerstukken en de desbetreffende regelgeving onduidelijkheid lieten bestaan over het antwoord op de vraag of en hoe die gegevens in het belang van de opsporing van strafbare feiten zouden mogen worden aangewend in het kader van de Wpg.

Ga naar uitspraak