Hoge Raad 12 maart 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Rechtbank Den Haag 15 december 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:504 Hoge Raad 31 maart 2020

ECLI:NL:HR:2020:504

Datum: 31-03-2020

Onderwerp: WWM/voorhanden hebben

Overige onderwerpen: Voorwaardelijk opzet

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht, Jeugdrecht strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Jeugdzaak. Voorhanden hebben wapens en munitie, art. 26.1 WWM. Heeft verdachte, die enkele uren in de slaapkamer van de medeverdachte is geweest, de zich in die slaapkamer bevindende vuurwapens en munitie voorhanden gehad? Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen is vereist dat verdachte het wapen bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de HR in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BP5992). Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie niet voor het oordeel dat verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had a.b.i. art. 26.1 WWM. Dat kan b.v. het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.
Hof heeft vastgesteld dat verdachte om twee uur ’s nachts in de woning van medeverdachte de slaapkamer is binnengegaan, dat zij daar twee vuurwapens naast het bed heeft zien liggen en deze heeft aangeraakt om deze te verschuiven richting het bed en dat zij daar vervolgens bij medeverdachte in bed is gaan liggen. Verder heeft het hof vastgesteld dat op het derde wapen, dat is aangetroffen op het kastje naast het bed, het DNA van verdachte is aangetroffen. Verdachte en medeverdachte zijn enkele uren later in de slaapkamer aangehouden. Oordeel hof dat verdachte, door het zien en het aanraken van de wapens en het verblijven in de directe nabijheid daarvan, zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en de bijbehorende munitie en daarover kon beschikken, zodat zij die wapens en munitie voorhanden heeft gehad, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping. CAG: anders.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Rob ter Haar

plaatsvervangend rechter Rechtbank Overijssel docent Universiteit Utrecht

prof. mr. Dirk Herman de Jong

emeritus hoogleraar Rijksuniversiteit Groningen straf- en strafprocesrecht