Hoge Raad 12 maart 2024 Rechtbank Oost-Brabant 20 februari 2024 Rechtbank Midden-Nederland 13 februari 2024 Hoge Raad 13 februari 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:191 Hoge Raad 4 februari 2020

ECLI:NL:HR:2020:191

Datum: 04-02-2020

Onderwerp: Mensenhandel

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Mensenhandel door echtgenote te dwingen haar opbrengsten uit prostitutiewerkzaamheden naar hem toe te sturen door haar onder druk te zetten en daarbij gebruik te maken van omstandigheid dat haar kind bij (familie van) verdachte in Roemenië verblijft, art. 273f.1.9 Sr. Is sprake van uitbuiting, nu Hof niet heeft vastgesteld dat echtgenote van verdachte haar werkzaamheden in prostitutie onvrijwillig verrichtte? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1941 m.b.t. uitleg van bestanddeel “uitbuiting”, welk bestanddeel moet worden aangemerkt als impliciet bestanddeel van art. 273f.1.9 Sr. Van uitbuiting in die zin is niet slechts sprake als het verrichten van seksuele handelingen plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, maar ook als wijze waarop degene die ander dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit opbrengst van (vrijwillig) verrichte seksuele handelingen meebrengt dat die bevoordeling plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. In ‘s Hofs vaststellingen ligt als zijn oordeel besloten dat, gelet op de wijze waarop verdachte zijn echtgenote heeft gedwongen hem te bevoordelen uit opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden, die bevoordeling heeft plaatsgevonden onder omstandigheden waarbij de in context van art. 273f.1.9 Sr vereiste uitbuiting kan worden verondersteld. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat Hof niet heeft vastgesteld dat echtgenote haar prostitutiewerkzaamheden onvrijwillig verrichtte. Volgt verwerping. CAG: anders. Samenhang met 18/03732.

Ga naar uitspraak