ECLI:NL:HR:2020:191
Datum: 04-02-2020
Onderwerp: Mensenhandel
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht
Vindplaats: Extern
Mensenhandel door echtgenote te dwingen haar opbrengsten uit prostitutiewerkzaamheden naar hem toe te sturen door haar onder druk te zetten en daarbij gebruik te maken van omstandigheid dat haar kind bij (familie van) verdachte in Roemenië verblijft, art. 273f.1.9 Sr. Is sprake van uitbuiting, nu Hof niet heeft vastgesteld dat echtgenote van verdachte haar werkzaamheden in prostitutie onvrijwillig verrichtte? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1941 m.b.t. uitleg van bestanddeel “uitbuiting”, welk bestanddeel moet worden aangemerkt als impliciet bestanddeel van art. 273f.1.9 Sr. Van uitbuiting in die zin is niet slechts sprake als het verrichten van seksuele handelingen plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, maar ook als wijze waarop degene die ander dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit opbrengst van (vrijwillig) verrichte seksuele handelingen meebrengt dat die bevoordeling plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. In ‘s Hofs vaststellingen ligt als zijn oordeel besloten dat, gelet op de wijze waarop verdachte zijn echtgenote heeft gedwongen hem te bevoordelen uit opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden, die bevoordeling heeft plaatsgevonden onder omstandigheden waarbij de in context van art. 273f.1.9 Sr vereiste uitbuiting kan worden verondersteld. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat Hof niet heeft vastgesteld dat echtgenote haar prostitutiewerkzaamheden onvrijwillig verrichtte. Volgt verwerping. CAG: anders. Samenhang met 18/03732.