Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:626 Hoge Raad 7 april 2020

ECLI:NL:HR:2020:626

Datum: 07-04-2020

Onderwerp: Wet DNA minderjarige

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht, Jeugdrecht strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl

Cassatie in het belang van de wet. Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (DNA-V). Bezwaarschrift van een veroordeelde minderjarige tegen het bepalen en het verwerken van zijn DNA-profiel. Moet de minderjarigheid van de veroordeelde t.t.v. het plegen van het misdrijf worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van de uitzonderingsgrond a.b.i. art.2.1.b Wet DNA-V? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2008:BC8234 m.b.t. de beoordeling van een bezwaarschrift van een t.t.v. het misdrijf minderjarige. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van “bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd” de omstandigheid dat veroordeelde t.t.v. het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde t.t.v. het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven. Rb heeft geoordeeld dat in het door de wetgever beoogde systeem van ruime afname van DNA-materiaal slechts plaats is voor de twee in art. 2.1.b. Wet DNA-V genoemde uitzonderingen en dat er geen ruimte is voor een generieke uitzondering voor minderjarigen. Verder heeft Rb geoordeeld dat die wettelijke uitzonderingen zich i.c. niet voordoen en dat de enkele jonge leeftijd en het feit dat veroordeelde first offender is op zichzelf niet tot de conclusie leiden dat DNA-onderzoek in dit geval niet gerechtvaardigd is. Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt verwerping.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Ad van der Linden

oud-(kinder)rechter, medewerker Universiteit Utrecht, voorzitter Beroepscollege Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) en van de Regionale Klachtencommissie Jeugd Eemland