Hoge Raad 12 maart 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Rechtbank Den Haag 15 december 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:619 Hoge Raad 7 april 2020

ECLI:NL:HR:2020:619

Datum: 07-04-2020

Onderwerp: Uit enig misdrijf afkomstig: niet - legale herkomst voorwerp

Overige onderwerpen: Witwassen

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



OM-cassatie. (Schuld)witwassen, art. 420bis en 420quater Sr. Zijn door de overheid feitelijk gedoogde verdiensten uit drugstransporten aan te merken als ‘afkomstig uit enig misdrijf’ ex art. 420bis en 420quater Sr? Het hof heeft vastgesteld dat verdachte door opsporingsambtenaren is geselecteerd en vervolgens door een informant is benaderd om voor deze als tussenpersoon softdrugs te vervoeren en dat verdachte is opgetreden als de chauffeur van die informant. Aan de vrijspraak van verdachte van het hem tlgd. heeft het hof ten grondslag gelegd dat i.h.k.v. een bijzondere opsporingsmethode door politie die informant en zijn tussenpersonen, waaronder verdachte, zijn ingezet om informatie te vergaren en om behulpzaam te zijn bij het in- en doorvoeren van softdrugs en het afleveren daarvan, en dat in de IRT-periode de overheid feitelijk een praktijk heeft gedoogd waarin dit soort informanten en tussenpersonen een deel van met drugstransporten behaalde winsten konden behouden. Op grond daarvan heeft het hof overwogen dat – ongeacht de rol van verdachte in de organisatie, zijn wetenschap over de sturing door de overheid en het al dan niet zijn gedaan van concrete toezeggingen – de verdiensten van de tussenpersonen “het financiële gevolg van door de overheid gestuurde handelingen” waren en niet “uit crimineel handelen van verdachte afkomstig waren”.
In e.e.a. ligt als het oordeel van het hof besloten dat de omstandigheid dat de overheid met het oog op de opsporing een praktijk heeft gedoogd waarin (o.m.) verdachte d.m.v. strafbare gedragingen in het kader van het invoeren, doorvoeren en afleveren van drugs opbrengsten kon behalen, het strafbare karakter aan die gedragingen ontneemt, zodat niet bewezen kan worden dat de betreffende opbrengsten ‘uit enig misdrijf’ afkomstig zijn a.b.i. artt. 420bis en 420quater Sr. Dat oordeel is onjuist. De door het hof in aanmerking genomen omstandigheid kan wel van betekenis zijn voor de vervolgbaarheid van het feit. In uitzonderlijke gevallen kan immers het instellen of het voortzetten van de vervolging onverenigbaar zijn met beginselen van een goede procesorde. I.v.m. de vervolging ter zake van witwassen kan zo’n uitzonderlijk geval zich bijv. voordoen wanneer die vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het OM gedane, of aan het OM toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd t.z.v. een door verdachte begaan misdrijf, terwijl de vervolging van verdachte t.z.v. witwassen betrekking heeft op – in art. 420bis of 420quater Sr genoemde – gedragingen van verdachte m.b.t. een voorwerp dat uit dat specifieke misdrijf afkomstig is. (Vgl. ECLI:NL:HR:2016:742.) Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)