Hoge Raad 12 maart 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Rechtbank Den Haag 15 december 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2008:BC5969 Hoge Raad 8 april 2008

ECLI:NL:HR:2008:BC5969

Datum: 08-04-2008

Onderwerp: Responsieplicht

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Uitleg art. 46a Sr, “mislukte uitlokking”. Hetgeen ttz. is aangevoerd is niet van louter feitelijke aard maar stelt daarnaast de rechtsvraag aan de orde of het pogen te bewegen om een misdrijf te begaan van een persoon die zich niet wil laten bewegen, kan worden aangemerkt als een poging a.b.i. art. 46a Sr. Opmerking verdient dat de feitenrechter o.g.v. jurisprudentie op zo een verweer – een zogenoemd dakdekkerverweer – ook vóór de wijziging van art. 359 Sv al gehouden was uitdrukkelijk en gemotiveerd te beslissen (vgl. HR LJN AZ4714) en dat wat betreft de mate van onderbouwing van zulk een door de verdediging gevoerd verweer thans geen andere – en dus geen zwaardere – eisen worden gesteld dan onder het voorzien geldende recht daaraan werden gesteld. Ditzelfde geldt voor het zogenoemde Meer en Vaart-verweer. Het voorgaande brengt mee dat het Hof nader had moeten motiveren waarom het van oordeel was dat genoemde vraag bevestigend diende te worden beantwoord. Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden. Het verweer berust op de opvatting dat geen sprake kan zijn van een strafbare poging a.b.i. art. 46a Sr, indien de persoon tot wie de poging zich richt niet toegankelijk is voor de door verdachte verrichte handelingen. Die opvatting is onjuist. In art. 46a Sr gaat het om tot een ander gerichte gedragingen die niet ertoe leiden dat het tot een begin van uitvoering komt van het misdrijf waarop die gedragingen waren gericht. Anders dan in het middel wordt aangevoerd, stond de door de verdediging gestelde omstandigheid dat X. van meet af aan ongevoelig is geweest voor het plan van verdachte niet in de weg aan de bewezenverklaring van de poging tot uitlokking (vlg. HR NJ 1936, 311 en HR NJ 1940, 822 t.a.v. art. 134bis (oud) Sr).

Ga naar uitspraak