ECLI:NL:HR:2011:BP6996
Datum: 08-07-2011
Onderwerp: Aangesprokene aansprakelijk
Rechtsgebiedenregister: Verbintenissenrecht, Ondernemingsrecht, Transport- en handelsrecht, Financieel recht
Vindplaats: Avdr.nl
Verkeersaansprakelijkheid; art. 5 WVW 1994, art. 6:162 BW. Aanrijding tussen twee automobilisten op een kruising. Oordeel hof dat geen van partijen bewijs heeft geleverd met betrekking tot de vraag welke partij door rood licht is gereden, voldoende gemotiveerd. Bij beantwoording vraag of ene automobilist aansprakelijk is tegenover de andere, dient te worden uitgegaan van veronderstelling dat aansprakelijk gestelde automobilist door groen licht is gereden. Gedaagde is aansprakelijk indien hij onmiddellijk voor aanrijding gevaarzettend heeft gehandeld en daardoor een situatie in het leven heeft geroepen waarin mate waarschijnlijkheid ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Alle omstandigheden van het geval moeten hierbij in aanmerking worden genomen. Rechter dient mee te wegen: (a) verkeersgedrag partijen onmiddellijk voorafgaand aan aanrijding, waarbij van belang is (i) of gedaagde concrete aanleiding had om verdacht te zijn op mogelijkheid dat eiser het voor hem rood licht uitstralende stoplicht zou negeren en kruising zou oprijden, en (ii) snelheid beide automobilisten en afstand die zij beiden op desbetreffende kruising hadden op moment waarop zij elkaar opmerkten; (b) overzichtelijkheid kruising, en (c) of ter plaatse mede waarschuwingsborden waren geplaatst. Bij beantwoording vraag of schade mede gevolg is van omstandigheid die aan benadeelde/eiser kan worden toegerekend als bedoeld in art. 6:101 BW, moet eveneens ervan worden uitgegaan dat eiser door groen licht is gereden. Voor beide partijen geldt daarom dat gevolgen ongeval slechts voor hun rekening komen voorzover zij, bij het (hypothetische) uitgangspunt dat zij door groen licht zijn gereden, verkeersgedrag hebben vertoond dat die toerekening wettigt. Middel, dat beoogt Hoge Raad te doen terugkomen van deze rechtspraak, faalt. Klachten deels verworpen met toepassing van art. 81 RO. Waardering wederzijds gemaakte fouten berust in belangrijke mate op intuïtieve inzichten rechter zodat slechts beperkte motiveringseisen kunnen worden gesteld (HR 4 mei 2001, LJN AB1426, NJ 2002/214). Opvatting dat in situatie als waarvan in dit geding sprake is, moet worden uitgegaan van een schuldverdeling van 50/50, vindt geen steun in het recht.