OM-cassatie. 1. Internetoplichting, aannemen valse hoedanigheid, art. 326 Sr. 2. Verduistering, art. 321 Sr. Ad 1. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat verdachte via een website goederen te koop aanbood en bestellingen en betalingen van kopers accepteerde in het besef dat hij niet (langer) aan zijn leverings- of restitutieverplichtingen kon voldoen, niet kan worden aangemerkt als het aannemen van een valse hoedanigheid a.b.i. art. 326 Sr. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de door de A-G bij het Hof aangevoerde omstandigheden niet leiden tot een ander oordeel. Dat oordeel is, in aanmerking genomen dat het zozeer is verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst, niet onbegrijpelijk. Ad. 2. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat de geldbedragen die door de kopers zijn overgemaakt aan verdachte na ontvangst daarvan niet meer voor wederrechtelijke toe-eigening door verdachte vatbaar waren. Dat oordeel berust kennelijk op de opvatting dat in de enkele omstandigheid dat degene die krachtens overeenkomst een geldbedrag als koopsom heeft ontvangen (vervolgens) nalaat de door hem verschuldigde tegenprestatie te leveren, nog geen reden is te vinden om af te wijken van de uit het burgerlijk recht voortvloeiende regel dat de ontvangen koopsom na het effectueren van die betaling tot het vermogen van de (nalatige) verkoper is gaan behoren.
Spreker(s)
Aanmelden | Hoge Raad 9 december 2014
Kosten: gratis
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht