Hoge Raad 12 maart 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Rechtbank Den Haag 15 december 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2021:1662 Hoge Raad 9 november 2021

ECLI:NL:HR:2021:1662

Datum: 09-11-2021

Onderwerp: ECLI:NL:HR:2021:1662 Hoge Raad, 09 - 11 - 2021

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Poging tot doodslag, art. 287 Sr. Motivering van beslissingen inzake voorlopige hechtenis. 1. Afwijzing verzoeken tot schorsing dan wel opheffing van voorlopige hechtenis voldoende gemotiveerd? 2. HR ziet aanleiding enkele opmerkingen te maken over motiveringsplicht bij beslissingen m.b.t. voorlopige hechtenis. Art. 5.1.a en 5.1.c EVRM.
Ad 1. Verdachte mist vereist belang bij bespreking van klacht, omdat cassatieberoep wordt verworpen en o.g.v. art. 6:2:2.a Sv de door hof opgelegde gevangenisstraf zal ingaan op dag van uitspraak van HR, waarbij in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd in mindering zal worden gebracht (vgl. HR:2012:BW7369).
Ad 2. Recente uitspraken van EHRM (Maassen t. Nederland, Hasselbaink t. Nederland en Zohlandt t. Nederland), waarin schending van art. 5 EVRM is geconstateerd, zien op situatie waarin vrijheidsbeneming van verdachte plaatsvindt terwijl redelijke verdenking bestaat dat hij een strafbaar feit heeft begaan. Het gaat dan om situatie a.b.i. art. 5.1.c EVRM. Hof heeft aan voortzetting gevangenhouding van verdachte mede ten grondslag gelegd dat in vonnis in e.a. aan verdachte vrijheidsbenemende straf is opgelegd van ten minste even lange duur als de door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging met door hof bevolen termijn van gevangenhouding. Hof heeft daarmee toepassing gegeven aan art. 75.1, 3e volzin, Sv. Daarmee is sprake van situatie die niet onder art. 5.1.c EVRM, maar onder art. 5.1.a EVRM valt. Laatstgenoemde bepaling heeft betrekking op detentie na veroordeling door daartoe bevoegde rechter. Dit volgt uit o.m. uitspraak EHRM in Saez t. Nederland. Dit betekent dat genoemde uitspraken van EHRM op andere situatie betrekking hebben dan in onderhavig geval aan de orde is. Vorenstaande laat onverlet dat beslissingen m.b.t. voorlopige hechtenis telkens op de voorliggende zaak toegesneden motivering moeten bevatten. Deze algemene motiveringsplicht komt, als beslissing over voorlopige hechtenis beschikking van raadkamer betreft, tot uitdrukking in art. 24.1 Sv en vloeit ook mede voort uit eisen die art. 78.2 Sv stelt aan bevelen tot voorlopige hechtenis en tot verlenging van geldigheidsduur daarvan. Volgt verwerping.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)