ECLI:NL:HR:2012:BX5554
Datum: 09-10-2012
Onderwerp: Schadeverhaal/voeging BP (13)
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht, Slachtofferrecht
Vindplaats: Extern
1. Art. 49.4 Sr. Strafmaximum bij medeplichtigheid, opzet medeplichtige. 2. Vordering b.p. en svm. Ad 1. De Hoge Raad herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BA7932. De bewijsmiddelen houden niet in dat verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de overval op de woning met het in de bewezenverklaring omschreven geweld gepaard zou gaan. Uit ’s Hofs overweging kan niet worden afgeleid dat het Hof van opzet op dat geweld - al dan niet in voorwaardelijke vorm - bij verdachte is uitgegaan. Het middel, dat van een andere lezing van de overweging uitgaat, faalt daarom. Voorts heeft het Hof het o.g.v. art. 49.4 Sr toepasselijke strafmaximum voor medeplichtigheid tot diefstal in vereniging, te verhogen met hetgeen art. 57 Sr bepaalt, niet overschreden. Ad 2. Art. 36f.2 Sr bepaalt dat de rechter de svm kan opleggen indien en v.zv verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Het Hof, dat terecht van hoofdelijke aansprakelijkheid is uitgegaan, kon de betalingsverplichting van verdachte bepalen op het toewijsbare gedeelte van het vastgestelde bedrag van de schade (vgl. HR LJN AE9053). V.zv. aan het middel de stelling ten grondslag ligt dat de bijdrage van een medeplichtige aan een overval niet in gelijke mate als de bijdrage van de daders de grondslag kan vormen voor vergoeding van door die overval veroorzaakte schade, vindt deze geen steun in het recht.