Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2014:2646 Hoge Raad 9 september 2014

ECLI:NL:HR:2014:2646

Datum: 09-09-2014

Onderwerp: Bewijsverweren en selectie & waardering

Overige onderwerpen: Verweer 350 Sv

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

OM-cassatie tegen vrijspraak. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061, NJ 2004/480 m.b.t. de selectie en waarderingsvrijheid van de feitenrechter. Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tlgd. bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat bij deze uit het oogpunt van betrouwbaarheid dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die – behoudens bijzondere gevallen – geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hetzelfde heeft te gelden in het tegenovergestelde geval dat de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen. Hieruit volgt dat het oordeel betreffende het al dan niet bewezen zijn van het tlgd., met de daartoe gegeven motivering, niet onbegrijpelijk genoemd zal kunnen worden op de grond dat het beschikbare bewijsmateriaal – al dan niet i.v.m. een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard – een andere (bewijs)beslissing toelaat. ’s Hofs oordeel dat niet w+o kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte aanwezig zijn geweest bij de tlgd moord en/of poging tot moord en evenmin dat verdachte en zijn medeverdachte opzet hadden op het medeplegen van deze delicten of op het behulpzaam zijn daarbij, is niet onbegrijpelijk.

Ga naar uitspraak