Raad van State 14 februari 2024 Raad van State 24 januari 2024 Raad van State 24 januari 2024 Raad van State 10 januari 2024 Raad van State 10 januari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:RVS:2013:BZ8456 Raad van State 24 april 2013

ECLI:NL:RVS:2013:BZ8456

Datum: 24-04-2013

Onderwerp: Vergunningverlening

Rechtsgebiedenregister: Omgevingsrecht

Vindplaats: Extern

Verlenen omgevingsvergunning voor het verbouwen van een gebouw tot studentenkamers en verlenen vergunning om het gebouw om te zetten in maximaal zestien onzelfstandige woonruimten voor kamerverhuur aan maximaal zestien personen.Geen strijd met de in art. 5, lid 1 van bijlage II van het Bor neergelegde eis, dat het aantal woningen gelijk blijft. Daarbij heeft de Rb. terecht de jurisprudentie van de Afdeling (o.m. de uitspraak van 20-02-2008, 200704532/1, LJN: BC4685) kunnen betrekken inzake de artt. 19, lid 3 van de WRO in samenhang bezien met art. 20 van het Bro 1985, als voorgangers van de artt. 3.23, lid 3 van de Wro in samenhang bezien met art. 4.1.1, lid 1, aanhef en onderdeel i, onder 3e, van het Bro. Daarin is bepaald dat de enige eis die in die artikelen moet worden gelezen, is dat het aantal zelfstandige woningen niet toeneemt. De Wabo biedt, mede gelet op de nvt bij het Bor, geen aanleiding daar thans anders over te oordelen. De eis die art. 5, lid 1 van bijlage II van het Bor in samenhang bezien met art. 4 van die bijlage in zoverre stelt, is erop gericht de mate waarin van het bestemmingsplan kan worden afgeweken tot op zekere hoogte te beperken. Dit is niet aan de orde indien het aantal woningen ten opzichte van dat plan vermindert. Nu het gebouw op het perceel, waarin zich een zelfstandige woonruimte bevond, wordt omgezet in onzelfstandige woonruimten, heeft de Rb. terecht overwogen dat door de omgevingsvergunning het aantal zelfstandige woningen niet toeneemt.Ingevolge art. 2.2.4, lid 3, aanhef en onder a, van de huisvestingsverordening kunnen burgemeester en wethouders een vergunning weigeren indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur of kamerverkoop zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft; een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw wordt in ieder geval aanwezig geacht indien meer dan 10% van de tot bewoning bestemde gebouwen in de betreffende straat met dezelfde postcode wordt gebruikt voor huisvesting als bedoeld in art. 2.2.2.De Rb. heeft terecht overwogen dat het college bij afwijking van het bestemmingsplan voor een concreet voorgenomen gebruik als hier aan de orde, mocht verwijzen naar de in de verordening opgenomen norm van 10% om te beoordelen of ter plaatse het woon- en leefklimaat ontoelaatbaar wordt aangetast.Anders dan appellant stelt, is de in de verordening opgenomen 10%-norm blijkens de tekst van art. 2.2.4 van de verordening alsmede de toelichting daarop mede tot stand gekomen op basis van ruimtelijke argumenten, op grond waarvan in een concreet geval voor woonruimte al dan niet een vergunning kan worden verleend.Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5-12-2012, 201200666/1/A3, LJN: BY5131), komt het college bij beoordeling van de vraag of verlening van de omzettingsvergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu in de omgeving van een gebouw, beoordelingsvrijheid toe. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de Rb. terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de omzettingsvergunning heeft kunnen verlenen, nu aan de 10%-norm als bedoeld in art. 2.2.4, lid 3, aanhef en onder a, van de verordening is voldaan en niet is gebleken van ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw.

Ga naar uitspraak