ECLI:NL:RBDHA:2024:9590
Datum: 20-06-2024
Onderwerp: PV
Overige onderwerpen: PV Rb Roermond 20 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9590
Rechtsgebiedenregister: Vreemdelingenrecht, Strafrecht
Vindplaats: Avdr.nl
Prejudiciële vragen Procedurerichtlijn en Terugkeerrichtlijn – 8:29 Awb.
Eiser is een christen uit Pakistan en jegens hem is een Fatwa uitgevaardigd. Om de opvolgende asielaanvraag van eiser te beoordelen heeft verweerder een individueel ambtsbericht laten uitbrengen. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 22 september 2022 in de zaak GM volgt reeds dat de 8:29 Awb-procedure niet verenigbaar is met het Unierecht omdat de verdedigingsrechten van eiser niet volledig worden gewaarborgd als de geheimhouding of beperking van de kennisname gerechtvaardigd wordt geacht. In het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2024 is bovendien bepaald dat de zaak wordt behandeld door een andere bestuursrechter dan degene door wie de beslissing is genomen, terwijl uit de Procedurerichtlijn volgt dat de rechter die de beslissing op de asielaanvraag beoordeelt kennis neemt van alle stukken.
De vragen die de rechtbank thans voorlegt zien op het nader preciseren van welke informatie onder “de informatie in het dossier van de verzoeker op grond waarvan een beslissing is of zal worden genomen” zoals bedoeld is in artikel 23, eerste lid, richtlijn 2013/32 valt. Deze uitleg zal bepalen of eiser ook toegang moet krijgen tot gegevens over de wijze waarop Buitenlandse Zaken het onderzoek in het land van herkomst heeft verricht en of de rechtbank over die gegevens dient te beschikken op grond van richtlijn 2013/32.
De rechtbank heeft er op gewezen dat in de gehele procedure geen (kenbare) beoordeling plaatsvindt van de vraag of het onderzoek dat Buitenlandse Zaken heeft verricht als zodanig gevolgen heeft voor het refoulementrisico en dat dit ook niet aan een rechterlijke controle is onderworpen.
Buitenlandse Zaken beschikt niet over dezelfde expertise als verweerder om het refoulementrisico te kunnen beoordelen. De beoordeling van de onderliggende ongelakte stukken die plaatsvindt in de REK-check en in de geheimhoudingsprocedure die is neergelegd in artikel 8:29 van de Awb, zien niet op het beoordelen van het refoulementrisico. Indien eiser geen inzage heeft in het onderzoeksverslag op de wijze zoals in bepaald in artikel 23, lid 1 onder b, van richtlijn 2013/32, zal hij mogelijk niet ten volle in staat zijn om zijn verzoek om internationale bescherming te onderbouwen. Indien de rechterlijke instantie die in het hoofdgeding bevoegd is om zich uit te spreken over de rechtmatigheid van het besluit inzake internationale bescherming geen inzage heeft in het onderzoeksverslag, rijst ook de vraag of deze rechterlijke instantie ten volle in staat is om het beginsel van non-refoulement te waarborgen en ten volle in staat is een daadwerkelijk rechtsmiddel te bieden en een volledige en ex-nunc beoordeling van het refoulementrisico te verrichten zoals dit door richtlijn 2013/32 wordt vereist.
Indien het Hof artikel 23, eerste lid, richtlijn 2013/32 aldus uitlegt dat de onderliggende ongelakte stukken niet kunnen worden beschouwd als de informatie in het dossier van eiser op grond waarvan de beslissing op zijn verzoek om internationale bescherming is genomen, zal de rechtbank aan die bepaling geen toegang tot deze stukken ontlenen. Dan komt de vraag op of artikel 5 richtlijn 2008/115 vereist dat de rechtbank kennis neemt van deze onderliggende ongelakte stukken. De rechtbank moet in het hoofdgeding immers tevens de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit controleren en de verplichting om bij de tenuitvoerlegging van richtlijn 2008/115 het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen ziet ook op de rechterlijke instantie en vereist een zelfstandige beoordeling van alle relevante feiten en omstandigheden. Het Unierechtelijke verbod van refoulement heeft immers een absoluut karakter en dient in alle fases van de procedure te worden geëerbiedigd, terwijl in de gerechtelijke fase bovendien een doeltreffende voorziening in rechte is vereist.
De rechtbank stelt vast dat de 8:29 Awb-procedure niet verenigbaar is met richtlijn 2013/32 en legt twee prejudiciële vragen aan het Hof voor om uitspraak te kunnen doen en te kunnen bepalen tot welke informatie eiser toegang moet krijgen om zijn verdedigingsrechten te kunnen effectueren en tot welke informatie de rechtbank toegang moet krijgen om het refoulementsrisico te kunnen beoordelen en om te kunnen waarborgen dat het refoulementverbod niet wordt geschonden.
De procedure wordt geschorst totdat het Hof de vragen van de rechtbank heeft beantwoord.