Conclusie van advocaat-generaal T. Ćapeta van 4 september 2025. Rechtbank Den Haag 1 augustus 2025 Rechtbank Den Haag 24 juli 2025 Raad van State 22 juli 2025 Raad van State 16 juli 2025 Bekijk alles
ECLI:NL:RBDHA:2025:13565 Rechtbank Den Haag 24 juli 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:13565

Rechtbank:Rechtbank Den Haag

Datum: 24-07-2025

Onderwerp: Syrische moeder I

Rechtsgebiedenregister: Vreemdelingenrecht

Vindplaats: Avdr.nl


Inhoudsindicatie:

Syrië. Mvv gezinshereniging (groot)moeder. Beroep gegrond. Vw heeft ten onrechte niet het bestaan van hechte persoonlijke banden (en beschermingswaardig gezinsleven) aangenomen tussen eiseres en haar zes kleinkinderen. Ook het ontbreken van bijkomende elementen van afhankelijkheid (BEVA) tussen eiseres en haar zoon (referent) en schoondochter is onvoldoende gemotiveerd. Tot slot is ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar.


Uitspraak:

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.14474

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [datum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om hereniging met haar zoon, haar schoondochter en haar zes kleinkinderen. De zoon van eiseres, [naam 2] is de referent bij de aanvraag. In Syrië heeft eiseres vanaf 2008 met hen samengewoond, tot het vertrek van referent in 2021. Toen woonde eiseres samen met haar schoondochter en kleinkinderen. Referent heeft voor hen allen aanvragen ingediend tot verlening van een machtiging voorlopig verblijf (mvv), om met hen te worden herenigd in Nederland. De minister heeft de aanvragen voor de echtgenote en de kinderen van referent ingewilligd, maar afgewezen voor eiseres.

1.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de minister ten onrechte geen gezinsleven heeft aangenomen tussen eiseres en haar zes kleinkinderen. Ook heeft de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres, haar zoon en haar schoondochter. Tot slot heeft de minister ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de feiten en omstandigheden die van belang zijn. De beoordeling door de rechtbank is vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Bij brief van 6 december 2022 is namens eiseres een mvv-aanvraag ingediend voor gezinshereniging met referent. Met het primaire besluit van 1 februari 2024 heeft de minister deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, referent en twee van zijn kinderen, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is op zitting gesloten.

2.3.

Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Waar gaat deze zaak over?

3. Eiseres is de moeder van referent. Zij woont in [plaatsnaam] , Syrië. Eiseres beoogt gezinshereniging met referent, haar schoondochter en zes kleinkinderen en daarvoor is de mvv-aanvraag ingediend. Referent heeft op 10 oktober 2022 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen in Nederland. Vervolgens heeft hij verzocht om nareis van en gezinshereniging met zijn echtgenote, hun zes kinderen en eiseres.

3.1.
Eiseres heeft aangeven dat haar echtgenoot 30 jaar geleden is overleden. Verder is aangegeven dat eiseres sinds 2008 met referent en zijn echtgenote samenwoonde in Syrië. Referent heeft zes kinderen gekregen, geboren in [jaartallen] . Referent is wegens problemen met IS in augustus 2021 gevlucht. Eiseres heeft gesteld dat zij een belangrijke rol speelde in de opvoeding van de kinderen van referent. Ze bracht de kinderen naar school, paste op en kookte voor hen. Ook voerde ze huishoudelijke taken uit. Eiseres heeft geen inkomen en is afhankelijk van referent. Hij betaalt de huurflat en stuurt per twee maanden, € 400,- via Turkije. Eiseres heeft geen andere kinderen in Syrië meer. De tien broers en zussen van referent wonen in Irak, Qatar, Duitsland en Turkije.

3.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 1 februari 2024 zijn de mvv-aanvragen voor de echtgenote en kinderen toegewezen, maar is de aanvraag voor eiseres afgewezen. Volgens de minister is geen sprake van beschermingswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM (hierna: gezinsleven). Eiseres heeft haar identiteit en familierechtelijke relatie met referent wel met echte documenten onderbouwd, maar er is niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres, referent en haar schoondochter. Ook is geen sprake van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Een belangenafweging viel volgens de minister in het nadeel van eiseres uit. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.

3.3.
In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. De minister heeft zijn standpunt over het ontbreken van gezinsleven gehandhaafd, omdat niet gebleken is van bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden. Er is geen belangenafweging gemaakt, omdat de rechtspraak in dit verband is gewijzigd en er volgens de minister geen sprake is van gezinsleven.

3.4.
Eiseres kan zich hier niet mee verenigen. De rechtbank gaat hierna in op wat namens haar is aangevoerd, voor zover dat van belang is.

Beoordeling door de rechtbank

Bestaan er hechte en persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen?

4. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van gezinsleven met haar kleinkinderen, omdat er hechte en persoonlijke banden bestaan. Zij hebben in Syrië altijd met elkaar samen gewoond en eiseres had in die tijd verzorgingstaken. Volgens eiseres heeft de minister de banden onvoldoende onderzocht en onjuist gewogen. In beroep en op zitting is in dit verband gesteld dat zij in Syrië gezamenlijk in een oorlogssituatie verbleven, dat de kinderen eiseres mama noemen en dat zij in Nederland iedere dag met eiseres (video)bellen. Ter onderbouwing is gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2018.

4.1.
Uit de rechtspraak van het EHRM en van de Afdeling volgt dat voor het bestaan van gezinsleven tussen grootouders en minderjarige kleinkinderen, is vereist dat sprake is van hechte en persoonlijke banden. Of er daadwerkelijk hechte en persoonlijke banden bestaan, is een vraag van feitelijke aard. Hierbij moet de minister alle relevante individuele aspecten betrekken. Volgens de Afdeling moet de bestuursrechter het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de gegeven motivering over of er gezinsleven bestaat, volledig toetsen.

4.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister volgt dat eiseres vanaf 2008 met het gezin van referent heeft samengewoond in Syrië, tot aan het vertrek van de laatste gezinsleden in februari 2024. Dat betekent dat de betrokken (klein)kinderen hun hele leven met hun grootmoeder hebben samengewoond, voor een periode van respectievelijk [tot veertien] jaar lang. De rechtbank stelt verder vast dat de minister ook aannemelijk acht dat eiseres in deze periode zorgtaken verrichte en dat zij hielp bij aspecten van de opvoeding van de (klein)kinderen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat eiseres met haar kleinkinderen in een oorlogssituatie verbleef, en dat de kleinkinderen eiseres mama noemen. De minister was met deze omstandigheden bekend, nu referent hierover heeft verklaard in zijn asielprocedure. Gezien het samenstel van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van hechte en persoonlijke banden. De minister heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat eiseres de ouderlijke zorg geheel en alleen op zich heeft genomen. Een dergelijke vorm van exclusiviteit is voor het bestaan van hechte en persoonlijke banden niet vereist. De beroepsgrond slaagt.

4.3.
Het voorgaande betekent dat de minister ten onrechte geen gezinsleven heeft aangenomen tussen eiseres en haar kleinkinderen. Daarom is ook ten onrechte geen belangenafweging gemaakt in het bestreden besluit. Ook schiet de belangenafweging in het primaire besluit tekort, omdat de minister in die afweging het ontbreken van gezinsleven zwaar in het nadeel van eiseres heeft betrokken. Reeds om deze redenen is het beroep gegrond en kunnen het bestreden besluit, of de rechtsgevolgen daarvan niet in stand blijven. In het kader van finale geschilbeslechting, overweegt de rechtbank verder als volgt.

Bestaan er bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres, referent en haar schoondochter?

5. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en gezinsleven met referent en zijn echtgenote, omdat zij lang hebben samen gewoond. Eiseres heeft betoogd dat sprake is van financiële afhankelijkheid, omdat referent haar ondersteunt en haar huurflat betaalt. Ook is sprake van emotionele afhankelijkheid, vanwege de lange samenwoning van eiseres met referent en met haar schoondochter. In beroep en op zitting is in dit verband aangevuld dat zij in Syrië gezamenlijk in een oorlogssituatie verbleven en dat zij in Nederland iedere dag met eiseres (video)bellen. Verder is sprake van onvoldoende banden met Syrië, omdat eiseres er alleen is komen voor te staan. Daarnaast heeft de minister de elementen afzonderlijk beoordeeld, maar heeft hij ten onrechte niet de combinatie van deze factoren gewogen.

5.1.
De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak van het EHRM en van de Afdeling volgt, dat relaties tussen volwassen familieleden buiten het kerngezin onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kunnen vallen. Hiervoor is vereist dat tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen.

5.2.
De Afdeling heeft in de hiervoor genoemde uitspraken van 27 maart 2024 geoordeeld dat de minister een brede beoordeling moet maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin alle individuele omstandigheden van het geval worden betrokken en in onderlinge samenhang worden beoordeeld. De beoordeling van de vraag of er daadwerkelijk elementen van afhankelijkheid bestaan is een vraag van feitelijke aard. De minister moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door de vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid kunnen bestaan. In de beoordeling moeten, voor zover deze zijn aangevoerd, elementen zoals de financiële en materiele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.

5.3.
Volgens de Afdeling moet de bestuursrechter het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de gegeven motivering over of er gezinsleven bestaat, volledig toetsen. Daardoor is effectieve rechtsbescherming verzekerd. Bij de weging van de elementen heeft de minister beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.

5.4.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de minister in het bestreden besluit een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. De minister heeft ten onrechte gesteld dat om te kunnen spreken van bijkomende elementen van afhankelijkheid, sprake moet zijn van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de betrokkenen niet in staat zijn om zelfstandig te functioneren. Dit vooropgestelde kader is niet in overeenstemming met de genoemde rechtspraak van het EHRM en de Afdeling. Ook tussen meerderjarige personen die zelfstandig kunnen functioneren, kan onder omstandigheden sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid die het gebruikelijke overstijgen.

5.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres, referent en haar schoondochter. Niet in geschil is dat zij vanaf 2008 hebben samengewoond in Syrië, tot aan het vertrek van referent in 2021. Aansluitend woonde eiseres samen met haar schoondochter, tot aan haar vertrek in februari 2024. Er is daarom sprake van 13 tot 16 jaar lange samenwoning. De minister acht daarom ook aannemelijk dat sprake is van een emotionele band tussen eiseres, referent en haar schoondochter.

5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich over deze omstandigheden ten onrechte op het standpunt gesteld dat enkel sprake is van een gebruikelijke samenwoning tussen meerderjarige personen en niet van emotionele afhankelijkheid. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de lange periode van samenwoning gebruikelijk is, en heeft niet betrokken dat dit in een oorlogssituatie was. Dit was de minister wel bekend, nu referent daarover in zijn asielprocedure heeft verklaard. De minister heeft verder niet kortweg kunnen stellen dat de emotionele band gebruikelijk is, omdat referent en eiseres in staat zijn gebleken zelfstandig te functioneren na hun scheiding. Het zelfstandig functioneren sluit namelijk niet uit dat sprake is een meer dan gebruikelijke emotionele band. Ook miskent de motivering dat eiseres nog met haar schoondochter samenwoonde, na het vertrek van referent. In het bestreden besluit is de minister in het geheel niet gemotiveerd ingegaan op de emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en haar schoondochter, terwijl zij nog langer hebben samengewoond in Syrië. De rechtbank volgt de minister niet in de enkele stelling op zitting dat in het bestreden besluit ook ‘zijn echtgenote’ moet worden gelezen, waar ‘referent’ staat. Het bestreden besluit noemt onder medische afhankelijkheid namelijk wel expliciet de echtgenote van referent.

5.7.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet gebleken is van een financiële afhankelijkheid tussen eiseres en referent, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Door referent is namelijk maar één bankafschrift overgelegd, terwijl hij heeft verklaard dat hij geregeld geld stuurt aan eiseres via Turkije. De minister heeft dit onvoldoende mogen achten, ook al heeft referent verklaard dat hij deze (onofficiële) route niet met documenten kan onderbouwen. De minister heeft in dit verband echter ten onrechte tegengeworpen dat eiseres mogelijk ook door andere broers en zussen van referent wordt ondersteund, en dat de financiële ondersteuning door referent op afstand kan worden voortgezet. Deze laatste omstandigheid is namelijk pas relevant bij een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, en niet voor het bestaan van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Ook is voor de brede beoordeling van deze bijkomende elementen niet relevant dat eiseres exclusief van referent afhankelijk is.

5.8.
De rechtbank is tot slot met eiseres van oordeel dat de minister ten onrechte niet de combinatie van de factoren gewogen. Uit de motivering van het besluit blijkt niet dat de minister een brede beoordeling heeft gemaakt, waarin alle individuele omstandigheden in onderlinge samenhang zijn beoordeeld. Daartoe acht de rechtbank onvoldoende dat de afhankelijkheid per element is gemotiveerd en dat enkel de conclusie is gegeven dat bijkomende elementen van afhankelijkheid niet zijn aangetoond. Hiermee heeft de minister niet inzichtelijk gemaakt hoe hij de factoren in onderlinge samenhang weegt ten opzichte van elkaar. De beroepsgrond slaagt in zoverre.

Heeft de minister kunnen afzien van het horen in bezwaar?

6. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting in bezwaar, omdat het om de beoordeling van gezinsleven en artikel 8 van het EVRM gaat. De minister had referent, zijn echtgenote en de kinderen moeten horen over de band met eiseres, en over de belangen van het kind.

6.1.
Op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb kan van het horen in bezwaar worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De Afdeling heeft zich in haar uitspraak van 6 juli 2022 uitgelaten over de hoorplicht in vreemdelingenzaken. Daaruit volgt dat horen in bezwaar het uitgangspunt is en dat terughoudend moet worden afgezien van horen. De vraag of van een gehoor kan worden afgezien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Ook is relevant of een vreemdeling in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een hoorzitting. De Afdeling overweegt ten slotte dat de minister voldoende acht moet slaan op persoonlijke en bijzondere omstandigheden van het geval en dat er aanleiding kan zijn voor de rechter om de minister op te dragen alsnog te horen in bezwaar.

6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de hoorplicht heeft geschonden. De minister heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Eiseres heeft in de bezwaarfase beargumenteerd dat een integrale beoordeling van de afhankelijkheid en de banden ontbrak. Anders dan voorheen, waren de echtgenote en kinderen van referent al in Nederland ten tijde van het bezwaar. Eiseres heeft in bezwaar expliciet verzocht om een hoorzitting en er is gewezen op het belang van de kinderen. De minister heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet tot een ander standpunt kon leiden. Een hoorzitting was voor de minister in dit geval bij uitstek geschikt geweest om het belang van de kinderen, en de afhankelijkheid en banden met eiseres te onderzoeken. De beroepsgrond slaagt daarom.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. De minister heeft het bezwaar ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat dit in strijd is genomen met de artikelen 3:2, 3:4, 3:46 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de afwijzing in stand te laten of mogelijkheid om zelf een beslissing te nemen, omdat de minister gehouden is om nader onderzoek te doen, omdat hij in bezwaar alsnog dient te horen en omdat hij een belangenafweging moet maken. Bij het nemen van een nieuw besluit dient de minister uit te gaan van het gezinsleven tussen eiseres en haar zes kleinkinderen.

8. De rechtbank draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor twaalf weken de tijd, omdat hij gehouden is nader onderzoek te doen en in bezwaar dient te horen.

9. Omdat het beroep gegrond is moet de minister de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een wegingsfactor van 1 en een waarde per punt van € 907,-).
De minister hoeft het griffierecht niet te vergoeden, omdat eiseres hiervan is vrijgesteld.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit van 26 februari 2025;

draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2018:1232.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Zie de uitspraak van Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187 en het arrest van het EHRM, Kruškić tegen Kroatië van 25 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013.

Zie pagina 6 en 9 van het nader gehoor van 7 december 2021.

Zie de uitspraken van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, ECLI:NL:RVS:2024:1189, en het arrest van het EHRM, Azerkane van 2 september 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816.

Pagina 7 van het bestreden besluit.

Zie in het bijzonder ECLI:NL:RVS:2024:1189, overweging 4.1, een-na-laatste zin.

Zie ECLI:NL:RVS:2024:1188, overweging 10.2, in samenhang gelezen met de uitspraak van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, overweging 3.2.

De Algemene wet bestuursrecht.

ECLI:NL:RVS:2022:1918.

Spreker(s)