Gerechtshof Amsterdam 14 oktober 2025 Gerechtshof Amsterdam 7 oktober 2025 Rechtbank Rotterdam 1 oktober 2025 Gerechtshof Den Haag 30 september 2025 Kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch 29 september 2025 Bekijk alles
ECLI:NL:RBNHO:2024:10429 Rechtbank Noord-Holland 16 oktober 2024

ECLI:NL:RBNHO:2024:10429

Rechtbank:Rechtbank Noord-Holland

Datum: 16-10-2024

Onderwerp: Testamentair bewind
Einde bewind

Overige onderwerpen: Boek 1 versus Boek 4 bewind

Rechtsgebiedenregister: Erfrecht

Vindplaats: Avdr.nl


Inhoudsindicatie:

Opheffing testamentair bewind op verzoek van de rechthebbende.


Uitspraak:

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer / rolnummer: C/15/351664 / HA ZA 24-226

Vonnis van 16 oktober 2024 (bij vervroeging)

in de zaak van

[eiser]
,
wonende te [plaats 1],
eiser,
advocaat mr. J. Jong te Zaandam,

tegen

[gedaagde], in zijn hoedanigheid van (voormalig) executeur in de nalatenschap van [erflater] en in zijn hoedanigheid van (voormalig) bewindvoerder over het vermogen van [eiser] uit de nalatenschap van [erflater],

wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. J.F.M. Kappé te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 7 augustus 2024

de mondelinge behandeling van 3 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen de rechtbank gevraagd om de zaak wat betreft de vorderingen I tot en met III voor acht weken aan te houden, zodat [gedaagde] [eiser] inzage kan geven in de nog beschikbare financiële stukken en partijen vervolgens kunnen bekijken wat de financiële mogelijkheden zijn om eventueel al een deel van de nalatenschap aan [eiser] te kunnen voldoen. [eiser] heeft de rechtbank gevraagd om wel al te beslissen op zijn vordering tot opheffing van het testamentaire bewind.

1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[gedaagde] is op huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest met [erflater]. Uit dat huwelijk zijn drie kinderen geboren:

[eiser], geboren op [geboortedatum 1] 2004

[betrokkene 1], geboren op [geboortedatum 2] 2005

[betrokkene 2], geboren op [geboortedatum 3] 2007.

2.2.

[erflater] (hierna: erflaatster) is op 2 januari 2014 overleden.

2.3.

Op 22 maart 2013 heeft erflaatster een testament opgemaakt. Daar staat onder meer het volgende in:
“(…)

ERFSTELLING

Ik benoem tot mijn enige erfgenamen, tezamen en ieder voor een gelijk deel, mijn kinderen.
(…)

EXECUTEUR

Ik benoem genoemde heer [gedaagde], hierna te noemen: mijn echtgenoot (…) tot executeur (…)
(…)

5. Boedelbeschrijving

De executeur moet met bekwame spoed na mijn overlijden een boedelbeschrijving (…) opmaken (…). Aan de erfgenamen wordt een afschrift van de boedelbeschrijving ter beschikking gesteld.
(…)

8. Rekening en verantwoording

De executeur is verplicht jaarlijks en bij het einde van zijn beheer rekening en verantwoording af te leggen aan mijn erfgenamen. (…)
(…)

BEWIND

Ik stel onder bewind al hetgeen uit mijn nalatenschap wordt verkregen.
Het bewind is mede ingesteld op de navolgende grond(en):
Het bewind is uitsluitend ingesteld in het belang van de eigenaar, welke ongeschikt of onmachtig is in het beheer te voorzien; zonder bewind zouden de goederen hoofdzakelijk aan de schuldeisers van de rechthebbende ten goede komen.
Ik benoem tot bewindvoerder: mijn echtgenoot (…)
Met betrekking tot dit bewind maak ik de volgende bepalingen:

1. Het bewind vangt aan op de dag van mijn overlijden en eindigt ten aanzien van degene van wie het vermogen onder bewind is gesteld, hierna te noemen: de eigenaar:
- bij eerder overlijden;

(…)
De rechtbank kan het bewind ook opheffen op verzoek van de bewindvoerder op grond van onvoorziene omstandigheden en voorts indien aannemelijk is dat de eigenaar de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen.
Na verloop van vijf jaren na mijn overlijden kan het bewind op deze laatste grond ook worden opgeheven op verzoek van de eigenaar. (…)
(…)

3. Van het onder bewind gestelde vermogen zal zo spoedig mogelijk een beschrijving bij notariële akte worden opgemaakt.
(…)
16. De bewindvoerder legt jaarlijks en aan het einde van zijn bewind rekening en verantwoording af aan de onderbewindgestelde zodra deze de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en zolang deze minderjarig is aan de wettelijk vertegenwoordigers (indien dit een ander zou zijn dan de bewindvoerder).
(…)”.

2.4.

[eiser] is opgegroeid in een pleeggezin en heeft geen contact meer met [gedaagde].
Hij is inmiddels meerderjarig.

2.5.
Tot de nalatenschap van erflaatster behoort (onder meer) de voormalige echtelijke woning, waarvan erflaatster enig eigenaar was. [gedaagde] woont nog altijd in die woning, samen met de twee andere kinderen.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

I. [gedaagde] in zijn hoedanigheid van (ex-)executeur te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis over te gaan tot afgifte van een afschrift van de boedelbeschrijving en de rekening en verantwoording over de jaren 2014 tot heden, en voorts binnen dezelfde termijn aan [eiser] alle inlichtingen te verstrekken over de uitoefening van zijn taak vanaf de datum van overlijden tot heden, althans tot de datum waarop het executeurschap tot een einde is gekomen;
II. [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het aan [eiser] toekomend vermogen te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis over te gaan tot afgifte van een afschrift van de notariële akte waarbij het onder bewind gestelde vermogen wordt beschreven en rekening en verantwoording af te leggen van het onder bewind gestelde vermogen over de jaren 2022 en 2023;
III. te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 10.000 ineens en van € 500 per dag voor iedere dag die [gedaagde] zal nalaten om tijdig aan de onder I en II bedoelde bevelen te voldoen;
IV. te bepalen dat het testamentair bewind over het aan [eiser] toekomend vermogen zal worden opgeheven op een door de rechtbank vast te stellen datum;
V. kosten rechtens.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat hij zijn benoeming als executeur en bewindvoerder heeft aanvaard, maar dat hij geen boedelbeschrijving heeft opgemaakt, niet bij notariële akte het onder bewind gestelde vermogen heeft laten beschrijven en ook geen rekening en verantwoording heeft afgelegd.

4.2.
Omdat de zaak wat betreft de vorderingen onder I t/m III is aangehouden, zal de rechtbank op verzoek van [eiser] in dit vonnis alleen beslissen op zijn vordering om het testamentaire bewind over het hem uit de nalatenschap van erflaatster toekomende vermogen op te heffen.

4.3.
Op grond van zowel het testament als artikel 4:178 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet een verzoek tot opheffing van het testamentaire bewind in een verzoekschriftprocedure worden verzocht. Dit betekent dat [eiser] de procedure op dit onderdeel met een onjuist processtuk heeft ingeleid. Vanwege de samenhang met de andere vorderingen in deze zaak zal de rechtbank uit proceseconomisch oogpunt een verwijzing van dit verzoek naar de verzoekschriftprocedure echter achterwege laten en in deze dagvaardingsprocedure over het opheffen van het testamentaire bewind beslissen.

4.4.
In het testament heeft erflaatster bepaald dat de rechtbank het bewind na verloop van vijf jaren na haar overlijden kan opheffen op verzoek van de eigenaar (in dit geval [eiser]) indien aannemelijk is dat de eigenaar de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Deze opheffingsgrond is ook genoemd in artikel 4:178 lid 2 BW.

4.5.
Erflaatster is overleden in 2014. Sinds haar overlijden is inmiddels meer dan vijf jaar verstreken. [eiser] kan daarom zelf verzoeken het bewind op te heffen. Het door erflaatster ingestelde bewind komt voor opheffing in aanmerking, als ook aan de tweede voorwaarde is voldaan. Dat betekent dat aannemelijk moet zijn dat [eiser] de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. [eiser] is inmiddels twintig jaar oud. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat hij samen met een (tien jaar oudere) compagnon al enige jaren een goedlopende fietsenwinkel heeft en drie medewerkers in dienst heeft. De fietsenwinkel is een besloten vennootschap waarvan [eiser] (mede)bestuurder en (mede)aandeelhouder is. De administratie wordt door [eiser] bijgehouden en de accountant maakt jaarlijks een jaarrekening op die wordt gedeponeerd. [gedaagde] heeft dit alles niet betwist en hij heeft ook niet gesteld dat [eiser] wat hem betreft de onder bewind staande goederen zelf niet op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Zijn enige bezwaar tegen opheffing van het bewind is dat de woning waarin hij met de twee andere kinderen woont zal moeten worden verkocht indien [eiser] het hem toekomende gaat opeisen. Dat bezwaar is echter niet relevant voor de vraag of bewind over [eiser]’s deel van de nalatenschap nog steeds nodig is. Uit het feit dat [eiser] in staat is om een eigen bedrijf te voeren, de administratie te voeren en de financiën van de onderneming de beheren leidt de rechtbank af dat hij ook in staat is om zijn eigen financiële zaken, waaronder zijn gedeelte van de nalatenschap van erflaatster te beheren. Voldoende aannemelijk is dan ook dat [eiser] de onder bewind staande goederen zelf kan besturen. Het testamentaire bewind zal daarom worden opgeheven.

5De beslissing
De rechtbank

5.1.
heft per heden op het testamentaire bewind over al hetgeen [eiser] uit de nalatenschap van [erflater] heeft verkregen,

5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.

Conc.: 977

Spreker(s)

prof. mr. Freek Schols

hoogleraar Radboud Universiteit, privaatrecht, in het bijzonder notarieel recht