ECLI:NL:RBROT:2021:6099
Datum: 11-05-2021
Onderwerp: Boete Joh. Enschedé Amsterdam
Rechtsgebiedenregister: Economisch ordeningsrecht
Vindplaats: Extern
Wat betreft het betoog van eiseres dat er geen sprake is van een overtreding verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 6 december 2018 waarin zij heeft geoordeeld dat ACM op goede gronden heeft geconcludeerd dat (onder meer) de dochteronderneming van eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 101, eerste lid, van het VWEU en artikel 6, eerste lid, van de Mw. Dat oordeel heeft na de uitspraak van het CBb van 18 augustus 2020, ECLI:NL:CBB:2020:559 jegens de dochteronderneming gezag van gewijsde. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen over de overtreding. De dochteronderneming en eiseres vormden een economische eenheid en om die reden is eiseres als moedermaatschappij aansprakelijk voor de kartelgedragingen van haar dochteronderneming. Nu het bestreden boetebesluit niet onrechtmatig wordt bevonden, is de verplichting van ACM tot openbaarmaking van het sanctiebesluit niet komen te vervallen. Door de uitspraak van 18 februari 2020 van het CBb (ECLI:NL:CBB:2020:92) is de publicatie van zowel het primaire als het bestreden boetebesluit geschorst tot zes weken nadat de rechtbank opnieuw op het beroep van eiseres tegen het bestreden publicatiebesluit heeft beslist. Tegen deze uitspraak van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld.