Merel Janssens
juridisch medewerker Stichting Vrouwenrechtswinkel Maastricht student Maastricht University
In Nederland speelt pleegzorg een cruciale rol in het bieden van een veilige en zorgzame omgeving voor kinderen die niet bij hun biologische ouders kunnen wonen. Het systeem is gericht op het beschermen van kwetsbare kinderen en het bieden van een kans op een nieuwe start. Toch kent het systeem risico’s, zoals recent pijnlijk duidelijk werd in Vlaardingen.
In mei 2024 werd een 10-jarig meisje uit Vlaardingen in kritieke toestand opgenomen in het ziekenhuis. Ze bleek ernstig ondervoed en had meerdere botbreuken. Het Openbaar Ministerie beschuldigt de pleegouders, Daisy W. en Johnny van den B., ervan het kind langdurig te hebben mishandeld, waaronder opsluiting in een kooi met elektrische bedrading en fysiek geweld. In mei zouden zij haar opzettelijk van de trap hebben geduwd met de intentie haar om het leven te brengen. De pleegouders ontkennen de beschuldigingen.
Uit een inspectierapport dat afgelopen januari verscheen, blijkt dat het meisje onvoldoende gehoord en gezien is en dat de hulpverlening ernstig tekort is geschoten. De veiligheid en bescherming die zij hard nodig had, heeft zij niet gekregen. Als gevolg hiervan zijn uit een onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bepaalde verbeterpunten geïdentificeerd, waaronder de invoering van vertrouwenspersonen voor pleegkinderen, een meldcode voor huiselijk geweld en strengere voorwaarden voor pleegouders.
De staat is ingevolge het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind verplicht toezicht te houden op de veiligheid van pleegkinderen, waaronder het voorkomen van mishandeling. De staat geeft hier onder meer invulling aan door zorgaanbieders die pleegzorg bieden te verplichten erop toe te zien dat pleegouders aan verschillende eisen voldoen. Pleegouders en inwonenden van 12 jaar of ouder worden gescreend door middel van een Verklaring van Geen Bezwaar van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast moet het pleeggezin worden geselecteerd aan de hand van de Checklist indicatoren veiligheid kind in (netwerk)pleegzorg. Tevens moet worden vastgesteld of de pleegouder geschikt is voor de opvoedingstaak, waarbij naar verschillende factoren wordt gekeken, zoals de opvoedingsmogelijkheden en de samenstelling van het pleeggezin.
In het Vlaardingse geval is deze controle onvoldoende uitgevoerd. De Raad voor de Kinderbescherming paste in 2023 het vier-ogenprincipe (waarbij er een extra gedragsdeskundige en/of collega meekijkt bij de screening) niet toe bij de herscreening van het pleeggezin, waardoor cruciale signalen mogelijk over het hoofd zijn gezien. De Raad voor de kinderbescherming zegt haar richtlijn inmiddels te hebben aangescherpt, waardoor er in de toekomst altijd een collega meekijkt. Daarnaast bleek het advies over de beste opvoedplek voor het meisje onvoldoende onderbouwd. Ook hierin zegt de Raad voor de Kinderbescherming zichzelf te verbeteren.
Ook instellingen die toezicht hadden moeten houden, zijn tekortgeschoten. In het inspectierapport is gekeken naar Enver, een van de instellingen die pleegzorg aanbiedt. Enver heeft eerdere signalen over het pleeggezin niet meegewogen tijdens de plaatsing van het meisje, had geen volledig en objectief beeld van het functioneren van het pleeggezin en heeft meerdere malen onvoldoende gehandeld conform de richtlijn Pleegzorg en de werkhandleiding Pleegzorg van Enver. Verder werd niet voldaan aan de meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling en de richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming.
Enver heeft inmiddels stappen ondernomen, zoals het uitvoeren van een QuickScan naar de veiligheid van pleegkinderen en het opstellen van een verbeterplan.
Ook de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering heeft niet naar behoren gehandeld. Uit het inspectierapport bleek onder andere dat zij signalen van onveiligheid van het meisje meerdere malen niet hebben opgepakt, onvoldoende actie hebben ondernomen om zicht op de veiligheid van het meisje te krijgen nadat zij aangaf mishandeld te worden en de mogelijkheden voor terugplaatsing in haar familie onvoldoende hebben onderzocht.
De William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering zegt ook aan een verbeterplan te werken. Zo zullen ze alle jeugdbeschermingsdossiers doornemen om risico-zaken te identificeren om hierin doortastender de regie te voeren. Tevens geven ze aan het tekortschieten en de lessen die daaruit volgen met alle medewerkers te bespreken, protocollen voor interne overdracht aanscherpen en de samenwerking met ketenpartners verbeteren.
Staatssecretaris Rechtsbescherming, Teun Struycken, heeft in een brief aan de Tweede Kamer de hoofdlijnen van het wetsvoorstel dat de rechtsbescherming in de jeugdbescherming moet versterken geschetst: de Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming.[1] Het doel van dit wetsvoorstel is het verbeteren van de rechtsbescherming voor ouders en kinderen die te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel, waarbij de focus op vier punten ligt: het voorkomen van een machtiging tot uithuisplaatsing, het bevorderen van terugplaatsing na uithuisplaatsing, toezicht en rechtsbescherming bij kinderen die niet thuis opgroeien en het versterken van de procedurele rechtvaardigheid.
Eén van de kernpunten van het voorstel is dat ouders bij de eerste uithuisplaatsing of beëindiging van gezag gratis rechtsbijstand krijgen. Dit moet ervoor zorgen dat ouders beter geïnformeerd zijn over de procedure en dat hun belangen beter vertegenwoordigd worden. Met de ondersteuning van een advocaat hebben ouders een evenwichtiger positie ten opzichte van de Raad van de Kinderbescherming of een gecertificeerde instelling en voelen ze zich beter gehoord. Het draagt daardoor bij aan een meer gelijkwaardige positie op zitting.
Het wetsvoorstel zal ook zorgen voor helderheid over de opvoeding van het kind, het zogenaamde opvoedperspectief. Hierdoor kan de kinderrechter bijsturen als blijkt dat de mogelijkheden voor terugplaatsing nog onvoldoende zijn onderzocht.
Daarnaast wordt er aandacht besteed aan het belang van tussentijdse omgang van het kind met ouders. De gecertificeerde instelling zal binnen zes weken na de uithuisplaatsing en omgangsplan moeten maken, waarin wordt vastgesteld hoe het contact tussen het kind en de ouders tijdens de uithuisplaatsing zal verlopen, alsmede het contact tussen het kind en eventuele broers/zussen. Wanneer het niet lukt om met de ouders zo’n plan te maken neemt de kinderrechter deze taak over.
Een ander essentieel aspect van het wetsvoorstel is het subsidiariteitsbeginsel, wat inhoudt dat een minder ingrijpende maatregel altijd de voorkeur moet krijgen. Uithuisplaatsing is niet altijd de minst ingrijpende maatregel om de veiligheid van een kind te waarborgen. Wanneer dit het geval is, maar deze maatregel wel wordt gebruikt is dit in strijd met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Om die reden wordt voorgesteld het subsidiariteitsbeginsel toe te voegen aan de rechtsgronden voor zowel de ondertoezichtstelling als de uithuisplaatsing.
Het wetsvoorstel noemt nog meer maatregelen om de eerder genoemde vier doelen te realiseren. In het geval van het meisje uit Vlaardingen zou dit waarschijnlijk niet hebben geleid tot beter toezicht op de pleegouders, maar het had haar wellicht via een andere weg uit het pleeggezin kunnen halen. Desondanks zou beter toezicht op het pleeggezin in dit geval het meest effectief zijn geweest.
Het Vlaardingse drama onderstreept de noodzaak van beter toezicht op pleeggezinnen en strengere handhaving van bestaande richtlijnen. Hoewel het wetsvoorstel tot versterking van de rechtsbescherming belangrijke stappen zet richting een eerlijker en transparanter jeugdzorgsysteem, blijft het verbeteren van toezicht op pleegzorg cruciaal. Voorkomen moet worden dat kinderen opnieuw slachtoffer worden van nalatigheid binnen het systeem dat hen juist zou moeten beschermen.
[1] ‘Kamerbrief over contouren wetsvoorstel ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming’, Rijksoverheid.nl