Einde samenlevingsovereenkomst

In deze erfrechtzaak (ECLI:NL:RBROT:2025:4803) oordeelt de Rechtbank Rotterdam over het geschil tussen de dochter van de erflater (eiseres) en diens langstlevende partner (gedaagde).
In deze erfrechtzaak (ECLI:NL:RBROT:2025:4803) oordeelt de Rechtbank Rotterdam over het geschil tussen de dochter van de erflater (eiseres) en diens langstlevende partner (gedaagde). Centraal staat de vraag of de samenlevingsovereenkomst met verblijvingsbeding uit 1996 nog geldig is, en wie recht heeft op de woning, inboedel, geld en andere goederen van de erflater.
De rechtbank verklaart de samenlevingsovereenkomst én het verblijvingsbeding geldig. Het beding is "om niet" (zonder tegenprestatie), waardoor de partner de woning en de inboedel verkrijgt. De dochter behoudt o.a. het saldo van twee bankrekeningen, een auto, een elektrische fiets, persoonlijke bezittingen van haar vader en het recht op de opbrengst van polissen bij Nationale Nederlanden.
5.7. Op grond van artikel 7, aanhef en onder d, van de samenlevingsovereenkomst eindigt de overeenkomst indien, zonder dat een opzegging als sub a bedoeld heeft plaatsgevonden, erflater en [gedaagde] in gezamenlijk overleg de overeenkomst feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan tot scheiding en deling van hun gezamenlijke vermogensbestanddelen.
5.9. [eiseres] heeft ook haar stelling dat erflater meerdere keren, laatstelijk na een vakantie in maart 2022, tegen haar heeft gezegd dat de relatie over was, onvoldoende onderbouwd. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die dit voldoende ondersteunen. Daarnaast was erflater volgens [eiseres] toen al te zwak om daadwerkelijk verdere actie te ondernemen. Ook als erflater heeft gezegd dat de relatie over was, is daarom niet gebleken van een daadwerkelijke beëindiging, hetzij door opzegging, hetzij door een feitelijke beëindiging in gezamenlijk overleg als bedoeld in artikel 7, aanhef en onder d van de samenlevingsovereenkomst.
5.10. Dat erflater toen hij in mei 2022 was opgenomen op de intensive care meerdere keren zou hebben gezegd dat [eiseres] de enige is die mocht handelen en iets mocht zeggen over hem en die zijn vermogen moest erven, kan evenmin onderbouwen dat de samenlevingsovereenkomst was beëindigd voor het overlijden van erflater. Volgens [eiseres] vroeg hij zich toen in het ziekenhuis af of hij dit niet via een testament moest regelen, omdat hij niet wilde dat [gedaagde] van alles naar zich toe trok, hetgeen hij bij leven al meerdere malen aan [gedaagde] duidelijk had gemaakt, aldus [eiseres].
Wanneer veronderstellenderwijze van de juistheid van deze stellingen wordt uitgegaan, moet worden geconstateerd dat erflater die meerdere malen niet heeft aangegrepen om de samenlevingsovereenkomst op te zeggen of in gezamenlijk overleg met [gedaagde] te beëindigen, zodat de samenlevingsovereenkomst haar gelding niet heeft verloren. Als erflater inmiddels van mening veranderd was over wie er mocht handelen en hoe zijn vermogen na overlijden verdeeld moest worden, is dat op zichzelf onvoldoende om de samenlevingsovereenkomst beëindigd te achten.
ECLI
Lees het volgende nieuws bericht
Prioriteit in de Praktijk: Kinderalimentatie volgens de Hoge Raad