Investeren in de echtelijke woning: recht op vergoeding of niet?

Investeren in de echtelijke woning: recht op vergoeding of niet?
In deze uitspraak buigt de Hoge Raad zich over een langlopend geschil tussen ex-echtelieden over investeringen in een woning en de geldigheid van een informele “potovereenkomst”. De man had tijdens het huwelijk aanzienlijke bedragen betaald aan de vrouw, onder meer voor verbouwingen aan een woning die de vrouw in erfpacht van haar moeder hield. Ook betaalde hij ruim € 27.000 op basis van een zelf opgestelde winstdelingsafspraak tussen hun ondernemingen.
Het gerechtshof oordeelde dat de man géén recht had op terugbetaling. Zijn bijdragen aan de woning waren volgens het hof gebaseerd op een natuurlijke verbintenis: een morele verplichting binnen het huwelijk. De overige betalingen zouden zijn gedaan in het kader van de huishoudkosten. Bovendien zou de potovereenkomst slechts uitvoering zijn van het periodiek verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden.
De Hoge Raad denkt daar anders over. Hij vernietigt het arrest en stelt dat:
-
De potovereenkomst afweek van de huwelijkse voorwaarden en dus zonder notariële vastlegging nietig is.
-
De onderbouwing van het hof voor het aannemen van een natuurlijke verbintenis tekortschiet; er zijn aanwijzingen dat de vrouw financieel beter af was dan het hof aanneemt.
-
De man had meer bewijs geleverd over de aard van zijn betalingen dan het hof meewoog. Dat moet in een nieuw oordeel worden betrokken.
De zaak wordt verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een hernieuwde beoordeling.
Belang voor de praktijk: deze uitspraak benadrukt het belang van goede schriftelijke vastlegging van afspraken binnen het huwelijk, het onderscheid tussen morele en juridische verplichtingen, en het zorgvuldig beoordelen van vergoedingsrechten bij investeringen in elkaars vermogen.
mr. Jan Wouter Alt over deze uitspraak:
"De Hoge Raad heeft vandaag uitspraak gedaan in een zaak die al voor de tweede keer bij de Hoge Raad is aangebracht, waarin ik deze keer voor de verwerende partij optrad. Het ging onder meer over de zogenaamde 'Potovereenkomst' :
'3.1.2 Echtgenoten die onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd kunnen overeenkomen op welke wijze zij uitvoering zullen geven aan een daarin voorkomend beding. Voor zover die wijze van uitvoering blijft binnen de kaders van het betrokken beding, behoeft zo’n nadere overeenkomst niet notarieel te worden vastgelegd. Voor zover de nadere overeenkomst naar inhoud of uitkomst afwijkt van dat beding, is evenwel sprake van een nadere huwelijkse voorwaarde. Op grond van art. 1:115 lid 1 BW moet een dergelijke overeenkomst in zoverre op straffe van nietigheid bij notariële akte worden aangegaan.'
Kortom: zodra wordt afgeweken van de huwelijksvoorwaarden en daarvan was sprake, nu in de eerste cassatie tevergeefs was opgekomen tegen de uitleg van die HV, moet een dergelijke afwijking ook geschieden bij notariële akte."
ECLI
ECLI (ook interessant)
Lees het volgende nieuws bericht
Ontbinding bij minieme tekortkoming? De les uit M’Barek/Van der Vloodt