Ontbinding bij minieme tekortkoming? De les uit M’Barek/Van der Vloodt

Ontbinding bij minieme tekortkoming? De les uit M’Barek/Van der Vloodt

In het verbintenissenrecht is de vraag of een overeenkomst mag worden ontbonden bij een geringe tekortkoming een terugkerend onderwerp van discussie. In het arrest van de Hoge Raad van 29 maart 1985, bekend als M’Barek/Van der Vloodt, werd hierover een belangrijke uitspraak gedaan die tot op de dag van vandaag richtinggevend is. In deze zaak hadden partijen een koopovereenkomst gesloten over de levering van aandelen. Een essentieel onderdeel van de afspraak was dat de aandelen vrij van beslagen geleverd zouden worden. Toen bleek dat er op het moment van levering toch een conservatoir beslag op de aandelen rustte, wilde verkoper M’Barek de overeenkomst ontbinden. Koper Van der Vloodt betoogde dat het ging om een tekortkoming van geringe betekenis en dat ontbinding daarom niet gerechtvaardigd was.

De Hoge Raad greep dit moment aan om een principiële lijn te trekken. Volgens de hoofdregel van artikel 6:265 BW (destijds nog art. 1302 BW oud) geldt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis in beginsel ontbinding rechtvaardigt, tenzij de tekortkoming vanwege haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding niet rechtvaardigt. Het hof had in dit geval geoordeeld dat het beslag niet ernstig genoeg was om de overeenkomst te mogen ontbinden, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel onvoldoende gemotiveerd was. De bepaling over ‘vrij van beslagen’ was immers expliciet overeengekomen en kon niet zonder meer als onbelangrijk worden afgedaan. De zaak werd dan ook verwezen voor verdere behandeling.

Dit arrest is bijzonder relevant omdat het duidelijk maakt dat de drempel voor ontbinding bij wanprestatie laag ligt: het enkele bestaan van een tekortkoming opent de deur naar ontbinding, tenzij de wederpartij duidelijk maakt dat de tekortkoming daarvoor te onbeduidend is. Dat vraagt dus om een concrete en zorgvuldige belangenafweging. De uitspraak vormt de opmaat naar het latere arrest van 2005, waarin de Hoge Raad dit uitgangspunt heeft bevestigd en verder heeft uitgewerkt. Het blijft daarmee een belangrijke les: een tekortkoming die op papier klein lijkt, kan in de praktijk voldoende gewicht hebben om een overeenkomst te beëindigen. Wat klein is, hangt dus af van de context, en precies daarin schuilt de kracht en de finesse van het contractenrecht.