Sanctionering van een niet redelijk enquêteverzoek

De Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam oordeelt dat het (tegen)verzoek in de enquêteprocedure niet op redelijke grond is gedaan als bedoeld in artikel 2:350 lid 2 BW. Dat betekent dat de rechtspersoon tegen de verzoeker bij de Ondernemingskamer een eis kan instellen tot vergoeding van de schade die de rechtspersoon ten gevolge van het verzoek lijdt. In dit geval was het (tegen)verzoek volgens de Ondernemingskamer gebaseerd op ongefundeerde veronderstellingen en speculaties. Dergelijke verstrekkende aantijgingen kunnen niet lichtvaardig worden gedaan, maar vereisten een gedegen en concrete onderbouwing. Die onderbouwing ontbrak. De Hoge Raad laat het oordeel van de Ondernemingskamer in stand. Volgens de Hoge Raad heeft de Ondernemingskamer de juiste maatstaf – misbruik van (proces)recht – toegepast. Daarvan is sprake als het verzoek is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de verzoeker de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden, en dat zij op die grond misbruik van haar bevoegdheid tot het doen van een enquêteverzoek heeft gemaakt.



Jurisprudentie

Hoge Raad 4 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1580