Verplichting tot voorzetting onderhandelingen

In deze zaak gaat het om de vraag of een woningcorporatie contractueel verplicht was om met een aannemer in onderhandeling te treden over de bouw van 240 woningen en (na bereikte overeenstemming) de opdracht voor deze bouw aan de aannemer te verstrekken. Het hof, veronderstellenderwijs uitgaande van de gestelde verplichting, stelt voorop dat de eisen van redelijkheid en billijkheid (art 6:248 lid 1 BW) met zich brengen dat een partij niet gehouden is verder te onderhandelen over de beoogde overeenkomst indien sprake is van onvoorziene omstandigheden die het afbreken daarvan rechtvaardigen, om vervolgens te oordelen dat hiervan in het onderhavige geval sprake is. In cassatie wordt hiertegen met verschillende rechts- en motiveringsklachten opgekomen.



Jurisprudentie

Hoge Raad 7 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:209