Nietigheid van een voorhuwelijkse alimentatieovereenkomst waarbij wordt afgezien van partneralimentatie

Op grond van artikel 1:158 BW kunnen echtgenoten tijdens het huwelijk afspraken maken over het na echtscheiding verschuldigde levensonderhoud (de partneralimentatie). Zij kunnen bijvoorbeeld afspreken dat na scheiding geen alimentatie betaald wordt (een nihilbeding). De Hoge Raad heeft al in 1980 bepaald dat dergelijke overeenkomsten niet al vóór het huwelijk gesloten kunnen worden, omdat overeenkomsten waarin van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien nietig zijn op grond van artikel 1:400 lid 2 BW en artikel 1:158 BW slechts ziet op overeenkomsten die tijdens het huwelijk zijn gesloten. Toch komt het voor dat vóór het huwelijk in huwelijksvoorwaarden wordt afgesproken dat in geval van scheiding geen alimentatie verschuldigd zal zijn. Dat was ook het geval in een zaak waarin het gerechtshof Den Haag op 18 januari 2017 uitspraak heeft gedaan (ECLI:NL:GHDHA:2017:768). Het gerechtshof oordeelde dat de door partijen voor het huwelijk gemaakte afspraak dat geen recht op partneralimentatie bestaat na het beëindigen van het huwelijk nietig is, omdat – samengevat – de alimentatieovereenkomst niet binnen de grenzen van artikel 1:158 valt en op grond van artikel 1:400 lid 2 BW nietig is.



Jurisprudentie

Gerechtshof Den Haag 18 januari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:768