Artikel 96 Rv procedure: discussie over hoogte en moment van betaling van transitievergoeding en bonussen beslecht

Partijen wenden zich gezamenlijk tot de kantonrechter op grond van artikel 96 Rv. De vraag die voorligt is welk bedrag de werkgever, KLM, aan de voormalig bestuurder als transitievergoeding verschuldigd is en wanneer betaling hiervan plaats dient te vinden. Ook speelt de vraag wanneer betaling van enkele variabele beloningen dient plaats te vinden. Relevant voor de beoordeling is dat KLM een overeenkomst is aangegaan met de Nederlandse staat voor een staatssteunpakket in verband met de coronacrisis, op grond waarvan (onder meer) bonusbetalingen aan bestuurders dienen te worden opgeschort. De kantonrechter oordeelt dat de voorwaarden van het staatssteunpakket niet aan de bestuurder kunnen worden tegengeworpen; hij was immers geen partij bij die overeenkomst. KLM dient de variabele beloningen, bestaande uit de STI 2019 en verschillende LTIs dan ook te betalen, ondanks het voortbestaan van het staatssteunpakket. Daarbij speelt een rol dat al deze variabele beloningen zijn verschuldigd over de periode vóór de coronacrisis. Voor wat betreft de berekening van de transitievergoeding oordeelt de kantonrechter dat de STI 2019 meetelt: het is niet relevant dat KLM deze niet heeft betaald, aangezien de bonus reeds is verschuldigd over 2019. Een van de LTIs telt ook mee, nu dit een variabel looncomponent is in de zin van het loonbegripbesluit en de looncomponentenregeling dat vrijviel in 2019. De pensioenpremietoelage telt eveneens mee, nu dit in feite verklapt loon is. De kantonrechter veroordeelt KLM tot betaling van de transitievergoeding en de variabele beloningen.



Jurisprudentie

Rechtbank Amsterdam 4 augustus 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6196