De Hoge Raad op de vingers getikt omtrent het ondervragingsrecht van getuigen à charge

Een baanbrekend arrest van het EHRM waarbij de Hoge Raad wordt teruggefloten in de lijn van rechtspreken omtrent het ondervragingsrecht. Het ondervragingsrecht van getuigen door de verdediging heeft al veel veranderingen doorgemaakt. Naar aanleiding van de arresten Al Khawaja & Tahery en Schatschaschwili van het EHRM, heeft de HR een beoordelingskader ontwikkeld omtrent verzoeken tot het oproepen en ondervragen van getuigen door de verdediging ter terechtzitting of in het vooronderzoek. In de zaak van Keskin werd meneer veroordeeld voor leidinggeven aan fraudedelicten. De verdediging had het verzoek ingediend tot het horen van zeven belastende getuigen. Het gebrek aan onderbouwing van de motivering had het gerechtshof genomen als reden voor de afwijzing van het verzoek. De Hoge Raad heeft de zaak afgedaan onder verwijzing naar art. 80a RO. De Hoge Raad bepaalde dat de verdachte in deze zaak een verzoek om een belastende getuige te horen, moet motiveren. Het EHRM neemt unaniem een schending van artikel 6 EVRM aan, omdat de verdachte nooit de belastende getuigen in zijn zaak heeft kunnen ondervragen. Hiermee wordt er een onderscheid gemaakt tussen getuigen à charge en getuigen à décharge. Van getuigen à charge moet worden verondersteld dat het verdedigingsbelang en de noodzaak tot horen altijd aanwezig is, gezien de belastende aard van de verklaring. Deze verzoeken behoeven dan geen motivering meer. De HR heeft in twee arresten ‘post-Keskin’ geoordeeld over het ondervragingsrecht van getuigen à charge.