Is elektriciteit aan te merken als ‘enig goed’ in de zin van art. 310 Sr?

Dit relatief ‘oude’ arrest gaat over de diefstal van elektriciteit. Een tandarts zette zijn elektriciteitsmeter stil middels het gebruik van een breinaald. Hierdoor kon hij elektriciteit verbruiken, zonder dat dit geregistreerd werd. Hij werd vervolgd voor diefstal van elektriciteit (art. 310 Sr). Men twijfelde echter of voldaan was aan de delictsomschrijving van art. 310 Sr. Er was namelijk onduidelijkheid of elektriciteit kon worden aangemerkt als “een goed”, en specifieker “een zaak” in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Elektriciteit is immers niet een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object (art. 3:1 jo. 3:2 BW). Kan elektriciteit ingevolge art. 310 dan wel worden weggenomen?



Jurisprudentie

Hoge Raad 23 mei 1921, ECLI:NL:HR:1921:186