Dient er, indien de verdachte niet wordt geschaad in zijn belangen door een vormverzuim van de opsporingsambtenaar, geen rechtsgevolg verbonden te worden aan de overtreding van de rechtsnorm?

De Hoge Raad formuleert in dit arrest algemene regels voor de toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Aan de orde komt op welke vormverzuimen artikel 359a van toepassing is, wanneer een dergelijk vormverzuim gevolgen heeft, de rechtsgevolgen van de vormverzuimen, te stellen eisen aan een verweer, en de beslissing op het verweer. In casu is sprake van overschrijding van de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen op grond van artikel 9 Opiumwet. Verdachte werd daardoor niet in zijn belang getroffen.



Jurisprudentie

Hoge Raad 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533