Hoornse taart

Dit ongelukkige verhaal begint allemaal bij een gemeentehuis. De heer Johannes Beek, de latere verdachte, stal daar 200 gulden uit de gemeentekas. Helaas voor hem werd hij betrapt door een collega van hem, de heer Willem Markus. Markus stapte met zijn bevindingen naar de burgemeester. Als gevolg hiervan werd Johannes Beek op staande voet ontslagen. Beek was woedend en besloot wraak te nemen. Hij kocht een taart en stopte hem vol met een (ook voor mensen) dodelijke hoeveelheid rattengif. Hij stuurde deze taart op naar zijn voormalig collega Willem Markus, in Hoorn. Uiteindelijk at niet zijn voormalig collega, maar diens vrouw en dienstmeisje van de taart. Zijn vrouw is die nacht overleden als gevolg van het eten van de taart, het dienstmeisje werd ernstig ziek, maar overleefde de taart. Uiteindelijk is Johannes Beek veroordeeld tot moord en poging tot moord en kreeg hij levenslang. Dit arrest was het begin van een nieuw tijdperk, voorwaardelijke opzet. Opzet is een vereiste voor moord en Johannes Beek betoogde dat dit niet bewezen kon worden omdat hij niet de vrouw en het dienstmeisje wilde doden, hij wilde enkel zijn voormalig collega doden. Hetgeen niet moord, maar doodslag zou opleveren en dus zou zorgen voor een minder zware bestraffing. Het hof en de Hoge Raad hebben hier een stokje voor gestoken. Johannes Beek wist dat degene die de taart zou eten zou komen te overlijden en door de taart te versturen heeft hij de kans aanvaard dat ook andere personen van de taart zouden eten. -> voorwaardelijke opzet. Hiermee kan hij toch voor moord veroordeeld worden en levenslang krijgen.



Jurisprudentie

Hoge Raad 19 juni 1911, ECLI:NL:HR:1911:1