Hoge Raad 26 april 2024 Hoge Raad 5 april 2024 Hoge Raad 5 april 2024 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 maart 2024 Rechtbank Noord-Holland 19 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:CRVB:2022:2623 Centrale Raad van Beroep 6 december 2022

ECLI:NL:CRVB:2022:2623

Datum: 06-12-2022

Onderwerp: Handhavingszaken

Overige onderwerpen: Belastende besluiten, Bijstand en Awb

Rechtsgebiedenregister: Sociaal-zekerheidsrecht, Arbeidsrecht, Bestuursrecht

Vindplaats: Avdr.nl


Conclusie van advocaat-generaal Wattel over het toetsingskader bij het terugkomen van in rechte onaantastbaar geworden boetebesluiten. In de conclusie wordt gesteld dat het in beginsel evident onredelijk is om heroverweging van een boetebesluit te weigeren als die boete onmiskenbaar onjuist is in de zin dat bij oppervlakkige inhoudelijke beoordeling al duidelijk is dat de boete elke redelijke (rechts)grond mist of tot een evident te hoog bedrag is opgelegd. In de conclusie is uitgelegd in welke situaties daarvan sprake kan zijn. Bij de beoordeling in een concreet geval kan daarbij van belang zijn of tegen het boetebesluit een rechtsmiddel is ingesteld en zo neen, waarom niet. Dat de boete niet eerder inhoudelijk is beoordeeld door een rechter, wordt eveneens van belang geacht. Ook het tijdsverloop tussen het onaantastbaar worden van het boetebesluit en het verzoek om ervan terug te komen is van belang. Hoe langer geleden, hoe minder onredelijk om er niet van terug te komen. Gaat het om een onmiskenbaar onjuiste boete, dan zou niet ter zake moeten doen dat die mogelijk al (deels) ten onrechte is betaald: een onmiskenbaar onjuiste boete-oplegging moet in beginsel ongedaan worden gemaakt, ongeacht of de boete al is betaald. Degene die verzoekt om terug te komen van een onherroepelijke boete zal gronden moeten stellen en bij gemotiveerde betwisting door het bestuursorgaan aannemelijk moeten maken dat en waarom niet-heroverweging evident onredelijk is. Weliswaar ligt het bij een criminal charge waar nog geen rechter naar gekeken heeft meer op de rechterlijke weg om zich ook ambtshalve te verdiepen in de feiten die licht werpen op de (on)redelijkheid van niet-heroverwegen, met name bij boetelingen met gering doenvermogen, en weliswaar kan de rechter de feiten aanvullen, maar hij hoeft daar niet uitgebreid naar op zoek te gaan. Uit een oogpunt van finaliteit lijkt het onwenselijk dat als de rechter weigering van heroverweging evident onredelijk acht in verband met een evident onjuiste draagkrachtberekening, hij een boetezaak niet meteen zelf afdoet, bijvoorbeeld omdat de mate van verwijtbaarheid minder evident is. Naar analogie van art. 8:72a Awb zou het wenselijk zijn dat de rechter zo nodig ambtshalve ook de verwijtbaarheid onderzoekt en de boetezaak afdoet.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Erik Klein Egelink

senior rechter Rechtbank Gelderland