De nieuwe Aanwijzing Slachtoffers in het Strafproces: een stap vooruit of een stap terug?

De laatste jaren is er een groeiende aandacht voor de positie van slachtoffers binnen het strafrechtelijk proces. Deze verschuiving heeft geleid tot een intensievere discussie over de verantwoordelijkheden van de overheid met betrekking tot deze slachtoffers. Over het algemeen is er consensus over de noodzaak om de positie van slachtoffers te versterken, zowel binnen het strafrechtelijk proces als in de samenleving. Er bestaat echter geen eenduidigheid over de exacte grenzen van deze versterking en waar de verantwoordelijkheid van de overheid begint en eindigt.

Op 1 maart jongstleden is de nieuwe Aanwijzing Slachtoffers in het Strafproces in werking getreden. Diverse organisaties die opkomen voor de belangen van slachtoffers in Nederland maken zich echter zorgen over deze nieuwe aanwijzing. Gezamenlijk roepen zij het Openbaar Ministerie dan ook op om deze aanwijzing te heroverwegen.

Termijn voor indienen wensen- en/of schadevergoedingsformulier

Wanneer iemand slachtoffer is van een misdrijf, heeft diegene recht op het vorderen van schadevergoeding en het eventueel uitoefenen van andere aan het slachtoffer toekomende rechten. Volgens de nieuwe aanwijzing heeft het slachtoffer hier 14 dagen de tijd voor, na ontvangst van het schrijven van het Openbaar Ministerie. Als het wensen- en/of schadevergoedingsformulieren niet binnen deze termijn wordt ingevuld en geretourneerd, gaat het Openbaar Ministerie ervan uit dat het slachtoffer er bewust voor kiest om niet betrokken te zijn bij de zaak. Slachtofferorganisaties stellen dat de termijn van 14 dagen veel te kort is. Zij onderbouwen dat met het argument dat het slachtoffer mogelijk op dat moment zowel fysiek als mentaal wellicht niet in staat is om hieraan te voldoen en dat de korte termijn zelfs een reden kan zijn voor het slachtoffer om af te haken binnen de procedure. Daarnaast betekent het volgens de nieuwe aanwijzing dat indien de termijn van 14 dagen verstreken is en het slachtoffer niets heeft laten weten, hij of zij geen verdere informatie meer ontvangt over de zaak. Op deze manier wordt de rol van het slachtoffer in het strafproces direct uitgespeeld.

Kennisneming van processtukken

Als slachtoffer heeft men het recht om kennis te nemen van de processtukken in de onderhavige zaak. Dit kan voor een slachtoffer van belang zijn voor het uitoefenen van zijn of haar rechten tijdens de strafzaak en voor de emotionele verwerking van hetgeen is voorgevallen. Het geeft tevens een gevoel van transparantie in het strafproces. Volgens de nieuwe aanwijzing kunnen slachtoffers echter beperkt worden in de toegang tot de processtukken, wanneer het OM oordeelt dat het belang van het slachtoffer niet opweegt tegen overige belangen. Door deze nieuwe aanwijzing wordt het voor het Openbaar Ministerie gemakkelijker om processtukken niet langer met het slachtoffer te delen. Slachtofferorganisaties beschouwen het beperken van de toegang tot processtukken dan ook als een grote stap terug in de tijd en vrezen dat het kan leiden tot secundaire victimisatie.

Vertegenwoordiging tijdens voorbereidend onderzoek

Vanaf de eerste contacten met de politie heeft een slachtoffer recht op bijstand. Dit kan via een advocaat, wettelijk vertegenwoordiger of vertrouwd persoon zijn. Deze bijstand kan helpen om ervoor te zorgen dat het slachtoffer begrijpt wat er gebeurt en tevens goed wordt begrepen. De nieuwe aanwijzing bepaalt echter dat het slachtoffer zich tijdens het voorbereidend onderzoek niet langer kan laten vertegenwoordigen door bijvoorbeeld een advocaat.

De ideale rol van het slachtoffer in het strafproces en de invulling hiervan is een onderwerp dat tot op heden uitnodigt tot een uitvoerige discussie tussen het Openbaar Ministerie, de verdediging, slachtofferorganisaties en vele anderen. Persoonlijk ben ik voorstander van een eenmalig spreekrecht voor het slachtoffer, voorafgaand aan het requisitoir of direct na de uitspraak, waarbij het slachtoffer zich beperkt tot zijn of haar eigen ervaringen. Eventuele uitingen over de gewenste straf of het bewijsmateriaal dienen dan ook door het slachtoffer buiten beschouwing te worden gelaten. Er moet in deze sprake zijn van een kritische grens, met name met het oog op mogelijke secundaire victimisatie. Het risico bestaat immers dat het leed tijdens het juridische proces alleen maar groter wordt.