ECLI:NL:RVS:2022:1918
Datum: 06-07-2022
Onderwerp: Horen in bezwaar
Rechtsgebiedenregister: Vreemdelingenrecht, Asiel- en vluchtelingenrecht
Vindplaats: Avdr.nl
Bij besluit van 12 mei 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen. Deze uitspraak gaat over de manier waarop de staatssecretaris de hoorplicht in de bezwaarfase (artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht) toepast in vreemdelingenzaken. In het bijzonder zal worden ingegaan op de vraag wanneer de staatssecretaris van horen afziet omdat hij een bezwaar kennelijk ongegrond acht (artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb), en of deze uitvoeringspraktijk in overeenstemming is met de genoemde bepalingen. De vreemdeling is een Syrische vrouw namens wie referent een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft ingediend met als doel gezinshereniging. De staatssecretaris heeft deze aanvraag aanvankelijk afgewezen, omdat hij vond dat referent onvoldoende had aangetoond dat hij een relatie met de vreemdeling heeft die gelijk te stellen is met een huwelijk.