Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 april 2024 Rechtbank Limburg 3 april 2024 Rechtbank Midden-Nederland 8 februari 2024 Rechtbank Den Haag 31 januari 2024 Rechtbank Midden-Nederland 10 januari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:RBMNE:2017:5006 Rechtbank Midden-Nederland 4 oktober 2017

ECLI:NL:RBMNE:2017:5006

Datum: 04-10-2017

Onderwerp: Wettelijke regeling

Rechtsgebiedenregister: Aanbestedingsrecht

Vindplaats: Avdr.nl

Gedaagde heeft door middel van een zogeheten ex ante bekendmaking het voornemen gepubliceerd om de looptijd van een met een aantal ondernemingen gesloten raamovereenkomst met een jaar te verlengen van vier naar vijf jaar. Deze ondernemingen hebben gedurende de looptijd van de raamovereenkomst met uitsluiting van andere ondernemingen het recht om via minitenders mee te dingen naar deelopdrachten voor het ontwerpen en realiseren van tunnelonderdoorgangen. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een wezenlijke wijziging als bedoeld in artikel 2.163g lid 1 en 2 Aw 2012, zodat er geen nieuwe aanbestedingsprocedure hoeft plaats te vinden. Dit wordt door eiseres betwist. De voorzieningenrechter oordeelt dat de looptijd van de raamovereenkomst moet worden aangemerkt als een essentieel deel van de overeenkomst, nu de raamovereenkomst in de kern voorziet in een beperking van de markt tot de ondernemingen die partij zijn bij de raamovereenkomst. Het is immers juist die looptijd en het daaraan verbonden verworven recht om met minitenders mee te dingen naar deelopdrachten die de waarde van de opdracht bepaalt. Een verlenging van de looptijd van de raamovereenkomst van vier tot vijf jaar leidt tot een substantieel langduriger beperking van de markt en kan er bovendien toe leiden dat aan het recht om onder de raamovereenkomst mee te dingen naar opdrachten een hogere waarde moet worden toegekend. Een dergelijke verlenging van de looptijd van de raamovereenkomst moet daarom worden beschouwd als een wezenlijke, materiële wijziging als bedoeld in artikel 2.163g lid 1 en 2 Aw 2012. De voorzieningenrechter deelt niet het standpunt van gedaagde dat slechts sprake is van een opschuiving van de looptijd. Het gevorderde gebod tot intrekking van het voornemen tot verlenging van de raamovereenkomst wordt toegewezen. Gedaagde wordt voorts verboden de raamovereenkomst te verlengen op grond van de feiten en omstandigheden zoals zij die aan haar gepubliceerde voornemen tot verlenging van de raamoverkomst ten grondslag heeft gelegd.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)