Rechtbank Rotterdam 1 maart 2024 Centrale Raad van Beroep 10 januari 2024 Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2023. Centrale Raad van Beroep 13 december 2023 Hoge Raad 1 december 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:CRVB:2021:179 Centrale Raad van Beroep 21 januari 2021

ECLI:NL:CRVB:2021:179

Datum: 21-01-2021

Onderwerp: VARIA

Rechtsgebiedenregister: Sociaal-zekerheidsrecht

Vindplaats: Extern

De rechtbank is in haar motiveringsplicht niet tekort geschoten. Ook de Raad beperkt zich tot de kern van de namens appellante aangevoerde gronden. De Raad stelt vast dat appellante in hoger beroep in essentie de door haar in beroep aangevoerde gronden heeft herhaald. De voorzieningenrechter (rechtbank) heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak in voldoende mate aan de orde gesteld en gemotiveerd verworpen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt deze tot de zijne. Omdat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college niet heeft ingestemd met rechtstreeks beroep en het college dus bevoegd, zelfs gehouden was een beslissing op het bezwaar van appellante te nemen, kan niet gezegd worden dat de zaak na de beslissing van de wrakingskamer niet is voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de wraking. Naar het oordeel van de Raad is de verleende termijn van twee weken voor het indienen van aanvullende gronden, gelet op het verzoek om voorlopige voorziening en de aanstaande zitting, niet onredelijk. De Raad wijst appellante op artikel 8:86, van de Awb. Uit dit artikel volgt dat de beslissing van de voorzieningenrechter om kort te sluiten niet afhankelijk is van de toestemming van partijen maar van zijn oordeel na de zitting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de zaak van appellante te verwijzen naar de meervoudige kamer. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank die verwijzing ten onrechte niet heeft gedaan. Appellante wordt hierin niet gevolgd. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit aan de genoemde toets voldoet, zodat het college bevoegd was om het tijdelijke dienstverband van appellante tussentijds per 1 augustus 2018 te beëindigen. In wat appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik mocht maken. Ook voor toepassing van de door appellante genoemde hardheidsclausule bestond geen aanleiding. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

Ga naar uitspraak