Voorwaardelijk opzet; afgrenzing met “bewuste schuld”; aard gedraging. Het slachtoffer is door een kogel in de nek geraakt bij een vechtpartij waarbij verdachte een pistool, dat doorgeladen bleek te zijn, meermalen als slagwapen heeft aangewend door van zeer korte afstand in de richting van het hoofd van het slachtoffer te slaan, terwijl hij het pistool bij de kolf – en dus kennelijk met de vingers nabij de trekker – vasthield met de loop in de richting van het slachtoffer zonder dat hij zich ervan had vergewist of het een (door)geladen pistool betrof. ’s Hofs oordeel dat in casu sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Spreker(s)
Uitspraken met hetzelfde onderwerp:
-
(voorwaardelijk) opzet
- Hoge Raad 19 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1804)
-
Zwaar lichamelijk letsel
- Hoge Raad 24 april 2018 (ECLI:NL:HR:2018:659)
-
Poging
- Hoge Raad 6 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2763)
-
Zwaar lichamelijk letsel
- Hoge Raad 29 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:122)
-
Vormen van opzet
- Hoge Raad 30 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:973)
-
De aanmerkelijke kans
- Hoge Raad 13 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2060)
- Hoge Raad 30 oktober 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX5396)
- Hoge Raad 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM0241)
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch 21 maart 2007 (ECLI:NL:GHSHE:2007:BA7857)
- Hoge Raad 25 maart 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AE9049)