Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2024:301 Hoge Raad 5 maart 2024

ECLI:NL:HR:2024:301

Datum: 05-03-2024

Onderwerp: profijtontneming

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Profijtontneming, w.v.v. uit medeplegen voorbereidingshandelingen m.b.t. bereiding van GHB door GBL voorhanden te hebben. Motivering schatting w.v.v. na partiële vrijspraak in strafzaak, beroep op EHRM-arrest Geerings/Nederland. Heeft hof miskend wat rechter in strafzaak heeft bewezenverklaard? Rechter in strafzaak heeft de in tll. voorkomende woorden ‘en/of verkocht en/of afgeleverd’ niet in bewezenverklaring opgenomen. Reden daarvoor was niet, zo ligt in ’s hofs overwegingen besloten, dat rechter in strafzaak niet kon vaststellen dat verdachte bij verkoop en aflevering betrokken was geweest. Reden daarvoor was daarentegen dat rechter in strafzaak zo tot uitdrukking heeft gebracht dat dit deel van tll. niet van belang is voor kwalificatiebeslissing. Deze door hof gegeven uitleg van het door rechter in strafzaak gegeven oordeel is in dit specifieke geval niet onverenigbaar met inhoud van vonnis van die rechter. Daarbij is van belang dat rechter in strafzaak uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft vastgesteld, mede o.g.v. erkenning door betrokkene dat hij bezig is geweest met levering van GBL, dat betrokkene GBL heeft verkocht en afgeleverd, en verder dat in het licht van strafbaarstelling van art. 10a.1.3 Opiumwet voor kwalificatiebeslissing uitsluitend van belang is of bewezen wordt verklaard dat sprake was van ‘voorhanden hebben’ van voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen. Uit dat laatste volgt immers dat ten laste leggen en vervolgens bewezenverklaren van verkoop of aflevering van GBL door verdachte voor de in strafzaak te nemen beslissingen overbodig was. Hof heeft bij schatting van w.v.v. tot uitgangspunt genomen dat betrokkene is veroordeeld voor het in vereniging voorbereidingshandelingen verrichten voor bereiding van GHB door hoeveelheden GBL voorhanden te hebben gehad. Daarbij heeft hof kennelijk geoordeeld dat bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen ertoe strekten en geëigend waren om voordeel te genereren en dat (nu rechter in strafzaak heeft vastgesteld dat betrokkene GBL die hij in vereniging voorhanden had, heeft verhandeld en afgeleverd) dit voordeel ook daadwerkelijk is verkregen. Mede in het licht van erkenning door betrokkene dat hij bezig is geweest met levering van GBL, getuigt dit oordeel over het uit bewezenverklaard feit w.v.v. niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Deze schatting door hof van w.v.v. komt in dit specifieke geval ook niet in strijd met onschuldpresumptie van art. 6.2 EVRM, gelet op wat is overwogen over reden waarom rechter in strafzaak een onderdeel van tll. niet in bewezenverklaring heeft opgenomen en in aanmerking genomen dat ook door rechter in strafzaak de betrokkenheid van betrokkene bij verkopen en afleveren van GBL uitdrukkelijk is vastgesteld.
Volgt verwerping. CAG: anders. Samenhang met HR:2024:234.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)