Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2019:1632 Hoge Raad 29 oktober 2019

ECLI:NL:HR:2019:1632

Datum: 29-10-2019

Onderwerp: Niet-ontvankelijkheid

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

OM-cassatie. Ontvankelijkheid OM in vervolging t.z.v. lokaalvredebreuk, art. 138.1 Sr. Beginselen van goede procesorde en demonstratievrijheid van art. 10 en 11 EVRM. Het Hof heeft het OM n-o verklaard in de vervolging. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2012:BX4280 t.a.v. opportuniteitsbeginsel en de zeer beperkte ruimte voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing van de vervolgingsbeslissing HR herhaalt ECLI:NL:HR:2013:7 t.a.v. de uitzonderlijke gevallen waarin plaats is voor niet-ontvankelijkverklaring van het OM en de aan zo een oordeel te stellen zware motiveringseisen. Het Hof heeft geoordeeld dat het OM n-o is in de vervolging van verdachte op de grond dat het uitvaardigen van een strafbeschikking, houdende een geldboete van € 325,- t.z.v. lokaalvredebreuk, blijk geeft van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat de vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Het Hof heeft aan dat oordeel in de kern ten grondslag gelegd dat – in het licht van enerzijds de “relatief geringe ernst van de vermoedelijke lokaalvredebreuk” die de vreedzame en ludieke betoging met zich bracht en anderzijds de “vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur” vanaf de aanhouding van verdachte ter zake van dat feit – t.t.v. de vervolgingsbeslissing “duidelijk was dat het demonstratierecht in aanzienlijke mate was geschonden”. Met uitsluitend het benoemen van die omstandigheden heeft het Hof, gelet op de zware motiveringseisen die gelden indien de rechter tot het oordeel komt dat een uitzonderlijke geval waarin plaats is voor niet-ontvankelijkverklaring zich voordoet, zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld. Opmerking verdient nog dat de rechtspraak van de HR ertoe strekt dat indien het OM met de beslissing tot (voortzetting van de) vervolging een zaak ter beoordeling aan de rechter heeft voorgelegd, alleen uitzonderlijke met die vervolgingsbeslissing samenhangende omstandigheden beletten dat de rechter een inhoudelijk oordeel velt over de in de tll. vervatte beschuldiging door de beraadslaging omtrent de in art. 350 Sv genoemde vragen. In een geval als i.c. kan de omstandigheid dat sprake is van een inbreuk op het door het EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting, nog wel van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of het tlgd. en bewezenverklaarde feit strafbaar is, dan wel – indien het gaat om een strafbaar feit – van de vraag of verdachte een straf of maatregel moet worden opgelegd en zo ja welke. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang tussen 18/00800 en 18/00803.

Ga naar uitspraak